‘zelfs wie schrijft blijft niet altijd.’
door Alja Spaan
–
Michiel J. Ris (1998) is dichter, amateuracteur en oerdebutant van Uitgeverij HetMoet. Zijn debuutbundel Broersgedicht kwam uit in 2024. Omringd door angsten voor het welzijn van zijn straks uitgezonden broertje, verkent hij in die bundel de stad en navigeert hij door het werkende leven, homofobie en een liefdevolle queer-relatie. Momenteel werkt hij aan meer erotisch werk. Later dit jaar verschijnt zijn Pride-bundeltje Eroten.
foto © Zuzia Duijnmayer
In januari 2024 debuteerde je met de bundel Broersgedicht bij Uitgeverij HetMoet. Wat ging daar aan vooraf? Hoe eng is het te debuteren?
Hoewel het natuurlijk spannend is, vond ik debuteren gelukkig niet écht eng. Ik schrijf al sinds mijn veertiende en heb jarenlang veel uitgeprobeerd. Dankzij een kleine kring van trouwe meelezers en het kritische oog van een redacteur heb ik gaandeweg wat vertrouwen gekregen in mijn schrijven. Uiteindelijk ging er dus zo’n 10 jaar aan schrijven en anderhalf jaar aan redactie aan vooraf. Het is erg leuk om het gedichtenarchief te zien dat met de jaren is ontstaan. Dagboekbladen, oude gedichten, oude versies en nieuw werk allemaal door elkaar. De drie gedichten hieronder heb ik recent daar opgediept en afgestoft.
Ongeveer de helft van de bundel is geschreven in Sapphische versvorm, een Oudgriekse dichtvorm. Wat heb jij met die vorm? (Gebruik je die klassieke vorm ook voor je acteren?)
Wat een leuke vraag. De sapphische strofe is een vorm waarin veel samenkomt voor mij. Ik ontmoette haar voor het eerst in het werk van Martinus Nijhoff en leerde dat gedicht (Morgengebed) ogenblikkelijk uit het hoofd. Oorspronkelijk was het een gezongen versvorm, vaak vanuit het oogpunt van een ik dat (wéér) te maken heeft met een bepaalde situatie: je bent wéér verliefd, je broertje vertrekt wéér of je bent wéér angstig voor zijn thuiskomst. Je kan er dus vaak een kleine dramatische monoloog in zien om zo nu en dan op te voeren, wat ik dan ook graag en vaak deed en doe. Op de universiteit leerde ik de strofe beter kennen, toen we originele gedichten van Sappho, Catullus en Horatius lazen. En hoe meer ik ervan las, hoe meer ik ze ook tegenkwam in de Nederlandse poëzie, in allerlei verschillende metrische interpretaties, wat ik als vormvast-enthousiast erg spannend vond. Ik heb ooit tijdens een zomer een onderzoekje gedaan naar de Laaglandse geschiedenis van de vorm; daar komt misschien ooit nog een artikeltje uit. Er zitten dus best wat kanten aan mijn enthousiasme voor deze vorm.
–
. Naar Sappho
–
Deze vindt de cavalerie, een ander
de marine, de infanterie een derde
’t mooiste ding op heel deze zwarte aarde;
. ík, wat je lief hebt.
Dat begrijpbaar maken voor iedereen is
zeer eenvoudig. Zij immers – allermooiste
onder mensen (Helena) – zij verliet haar
. man – (Menelaus)
de allernobelste – en ze voer naar Troje
zonder maar te denken aan kind of ouders,
zó vervoerd was zij [door de liefde…
–
En dit doet mij denken aan Anactoria
. die is vertrokken…
Hoeveel liever zag ik haar lieflijke gang
en het prettig sprankelen van haar wangen
dan het oorlogsmaterieel van Lydië
. en zijn soldaten.
–
–
(voorgedragen op de Dichtersmarathon 2023)
Had je gewoon een heel goede leraar Grieks op de middelbare school?
Ja. Maar degene die mijn enthousiasme voor alle soorten dichtkunst werkelijk heeft aangewakkerd was mijn mentor en docente Nederlands, Asja Sebregts. Naar haar voorbeeld heb ik eerst een jaar, met veel plezier, algemene literatuurwetenschap gestudeerd. Toen ik het Grieks van de antieke teksten begon te missen, ben ik overgestapt. Maar die algemene passie voor poëzie is altijd gebleven.
De recensie op Meander heeft de intrigerende kop ‘Het gedicht is machtiger dan de mitrailleur’. Ben je het met die stelling eens?
Nee. Of, in elk geval niet als je dat opvat als: Gedicht vs. Mitrailleur. Want laten we wel wezen, er blijft weinig over van papier (en van de dichter die het vasthoudt) als je er de doodsdrift van een machinegeweer doorheen jaagt. Aan de andere kant is de vergelijking niet geheel onterecht. Woorden, en dan vooral verzen en liedteksten, lijken door publicatie best op een kogelregen: je raakt in korte tijd veel mensen en hun reactie is onvoorspelbaar. Verslagenheid, woede, opstand. Maar tegelijk is publicatie ook een soort kogelwerend vest voor de tekst: omdat de tekst in zoveel exemplaren verschijnt, is het moeilijk voor zelfs het meest vijandige politieke klimaat om haar hardhandig om te leggen. Gemengde gevoelens, dus. De vergelijking plaatst poëzie in ieder geval in een militaristisch kader waar ik me nogal ongemakkelijk bij voel gezien de huidige staat van de wereld.
Het lyrisch ik in de bundel bezweert zijn angst voor de gevaren die zijn broer als militair op missie kan overkomen. Wat kan de lezer met zijn angst?
Het is als auteur lastig om te zeggen wat lezers kunnen met je werk. Als ik mag afgaan op leeservaringen, is Broersgedicht een prima bundel om eens goed mee te huilen in de trein. Angst is toch, net als medelijden, een heel kathartische emotie. Ook hebben wat oud-gymnasiasten met veel plezier opgemerkt hoe ik de angst heb aangekleed in een keur van antieke toga’s, wapenrustingen, peplossen en chitons. Voor elk wat wils dus.
Heb je als schrijver, als dichter een maatschappelijke rol? Hoe zwaar weegt die verantwoordelijkheid?
Een paar weken geleden had ik gewoon ‘Ja’ geantwoord en gezegd dat de rol van de dichter in de samenleving nog het meest wegheeft van die van Shakespeares narren. Gekke, gevatte figuren, bronnen van vermaak en (zeker in tragische omstandigheden) broodnodige verstrooiing. Maar tegelijk personen die maatschappelijke normen en macht op speelse wijze kunnen (en mogen) bevragen en andere zienswijzen brengen. Ik begin echter te merken dat mijn ethica wat trekken krijgt van mijn poëtica. Als gedichten voor mij voortkomen uit een gewelddadig scheppingsproces, kan strijd (in brede zin) misschien toch in dienst staan van maatschappelijke vooruitgang… Ik begin daarin mogelijk wat meer op mijn broertje te lijken. Hofnar of soldaat dus? In elk geval schrijven dichters, goddank, gedichten en geen beleid.
De recensent stelt dat ‘een aantal prozaïsche stukken misschien beter vervangen hadden kunnen worden door scherpere beelden’. Waarom poëzie, in welke vorm dan ook?
Ja, waarom poëzie? Omdat het moet, omdat ik niet anders kan. En tja, die scherpere beelden, hè. Men zegt wel dat de lyriek een vorm van zingen is: de taal die een dichter gebruikt op het moment dat woorden tekortschieten, dát is poëzie. Dat idee heb ik willen uitwerken, maar op een andere manier dan vandaag gebruikelijk is. De vorm van mijn bundel is lyrisch, dat wil zeggen ontleend aan de oorspronkelijk gezongen, lyrische vormen van Sappho en Alcaeus, maar de hoofdmodus van de bundel is verhalend. Die paradox vond ik goed passen bij de dramatische situering van het ik. Hij probeert zijn angst duidelijk te maken aan zijn broertje, maar doet dit nog net niet in het Oudgrieks. Overvolle beeldspraak zou die communicatie toch alleen maar meer hebben verward? Nee, dan had ik liever de helderheid waarmee Brigitte Kaandorp haar fado ‘Afscheid (Ach, was ik maar een Portugese)’ zingt: beeldend, ja, maar ook heel effectief spreektalig en zéker poëzie.
In recensie op Zichtbaar Alleen zegt Wouter van Heiningen dat de bundel een ‘niet te stuiten drang’ bevat ‘om deze (broederliefde) op te vangen en veilig te stellen in verhalen.’ Waar komt die drang vandaan?
Ik denk dat die drang voortkomt uit een besef dat veel classici met me zullen delen: zelfs wie schrijft blijft niet altijd. Er was niet veel voor nodig geweest om het weinige dat we van, ik noem maar iemand, Sappho hebben volledig te verwoesten. (Van negen boekrollen is één compleet gedicht over, enkele grotere brokstukken, heel veel losse woordjes). Die drang ontspringt aan dat besef en wordt versterkt door het feit dat mijn broertje makkelijker vertelt dan hij schrijft en dat we aan beide kanten van de familie geheugenziekten hebben. Uiteindelijk blijft het natuurlijk iets emotioneels.
–
Niks is er op aarde dat ik voor jou niet
zou trotseren, Lief. Een kudde mannen
in de bar – lauw bier in de hand, hun armen
. sterk om elkaar heen –
die naar flikkers briezen. De wilde kotsstroom
van een uitgaansnacht die het je fiets te moeilijk
maakt om grip te vinden (goddank voor al die
. bierflesjesscherven).
Aso’s met hun auto’s en groepen meiden
stervend van het lachen op zebrapaden.
Gasten die de grachten in tuimelen die je
. had kunnen redden
als je niet zo moe was geweest vanavond.
Junks die stiekem in de portiek gaan zitten
bij de brievenbussen en heel secuur hun
. lepels verwarmen.
Lief, ik haat de mens op een vrijdagavond.
Maar als het betekent dat jij me opwacht
en vermaakt bent door het verhaal, trotseer ik
. al die gevaren.
–
–
(niet eerder gepubliceerd)
Bij de Universiteit Leiden werkte je mee aan het Receptions of Antiquity-project, waarvoor je oudheidsreceptie in Nederlandse poëzie in kaart bracht. Kun je daar iets meer over vertellen?
Heel graag zelfs. Receptions of Antiquity is een database waarmee je teksten kan vinden die teruggrijpen op of beïnvloed zijn door de Grieks-Romeinse oudheid. Oorspronkelijk ging het alleen om de naoorlogse Duitse literatuur, maar in 2021 heeft prof. dr. Antje Wessels het uitgebouwd naar de Nederlandse en Engelse literatuur, beginnend met de poëzie. Mijn stage was daarbij een testrun. Het onderzoek naar DDR-poëzie had al uitgewezen dat politieke verdrukking leidde tot vindingrijke, subtiele vormen van oudheidsreceptie, om het systeem ondanks censuur te bekritiseren. En we vroegen ons af of dat ook zou opgaan voor andere periodes van onderdrukking. Ik heb toen gekeken naar zo’n 70 bundels, die A.A.M. Stols (in het verborgene!) uitgaf tijdens de Tweede Wereldoorlog. De receptie bleek uiteindelijk minimaal en op het eerste gezicht niet bijzonder maatschappijkritisch. Wel heel opvallend was dat Stols in 1943 het werk van Sappho uitgaf in de vertaling van Boutens, die toen al even dood was. Raadselachtig, maar prachtig als je het mij vraagt.
Hoe combineer je het schrijven met je werk? Kun je op rustige momenten even verder schrijven?
Had je me dit een jaar geleden gevraagd was mijn antwoord ‘nauwelijks’ geweest. Naast twee banen, een sociaal leven en het huishouden, ook een schrijversbestaan onderhouden was erg uitdagend. Inmiddels werk ik vier dagen bij De Slegte in Amsterdam en met veel plezier. Met iets meer ademruimte merk ik ook dat de inspiratie weer begint te woelen.
Wat is het volgende project?
Momenteel ben ik bezig met de vormgeving van een Pride-bundeltje dat ik in kleine oplage met de hand wil uitgeven. Werktitel: Eroten. En het ziet ernaar uit dat er ook wat grafisch werk in opgenomen gaat worden!
–
Heb ik alleen je ruggengraat gestolen dan
toen wij bezeten door de wijn
– weet jij nog hoe de kamer toen verdubbeld was? –
onszelf te goed deden aan elkaar?
Ik zou toch zweren dat er toen geen plekje was
dat ik niet in handen heb gehad:
je bil en bekken, torso en je schouderblad,
het zachte kraakbeen van je oor;
door heel de zachtheid van je huid heen voelde ik toen
aanspannend spiergewoel en bot,
behandelde ik toen elk orgaan en leerde zo
de anatomie van jouw genot.
–
–
(zal gepubliceerd worden in Eroten, 2025)