door René Leverink
Meander Klassieker 290
René Leverink bepreekt ‘Pogrom’, een gedicht dat Ed. Hoornik schreef op 12 november 1938, twee dagen na de Kristallnacht. Het werd een sonnet met een reflectieve dimensie, waarin de dichter het ondenkbare voorvoelde.
–
–
Is dat de maan, die naar het laatst kwartier gaat,
of een gelaat, omgord door walm en vlam?
Waar is Berlijn, en waar de Grenadierstraat?
– Vluchtte de jongen, toen de bende kwam?
–
Is dat zijn schim, die daar voor de rivier staat,
is dit het water dat hem langzaam nam,
is dit de Spree, en dat de Grenadierstraat ..?
– Het is de Amstelstroom, ’t is Amsterdam.
–
Op ’t Rembrandtsplein gaan de lantarens branden,
over de daken sproeit een lichtfontein …
– Ik druk mijn nagels dieper in mijn handen.
–
De Jodenbreestraat is een diep ravijn;
ik zie mijn schaduw dansen op de wanden …
– Het is maar tien uur sporen naar Berlijn.
–
–
––
Ed. Hoornik (1910 – 1970)–
uit: Steenen (1939)
uitgever: A.A.M. Stols
Analyse
‘Pogrom’ is geen ‘moeilijk’ gedicht, maar technisch gezien zijn er wel interessante verschijnselen waar te nemen. Let bijvoorbeeld op de opvallende reeks lange a-klanken in de eerste twee strofen en het goed gevonden eindrijm in de regels een, drie, vijf en zeven. ‘Walm’ en ‘vlam’ (vers twee) assoneren op een bijzondere manier. Ook opmerkelijk, en indringend, is de drie keer herhaalde vraag ‘is dat/dit…?’ Opvallend is de beeldspraak van het woord ‘omgord’ in vers twee. Omgorden doe je met heupen, niet met een gezicht, maar geeft door de connotatie met ‘insnoeren’ wel goed het prangende van de situatie weer. ‘Omringd’ of ‘omkranst’ waren taalkundig gezien juister geweest, maar allitereren niet met de g van gelaat. Minder geslaagd is het onder druk van de verslengte gekozen woord ‘Amstelstroom’. Door na Amstel ‘het’ simpel te herhalen ‘vóór ‘is Amsterdam’ was de dichter óók uitgekomen op de gewenste tien lettergrepen. Een vondst is het gedachtestreepje telkens aan het begin van de laatste regel van een strofe. Het geeft het sonnet een reflectieve dimensie.
Ed. Hoornik schreef dit gedicht op 12 november 1938 (1), twee dagen na de Kristallnacht. Ook in de Berlijnse Grenadierstrasse, een Joodse straat in het arme Scheunenviertel, sneuvelden ruiten van Joodse winkels, lagen Thorarollen en heilige boeken te branden op straat en vloog uit de synagogen gesloopt meubilair door de lucht. Het was niet voor het eerst dat de Grenadierstrasse ten prooi viel aan antisemitisch geweld. In 1923 was er al een grootscheepse pogrom geweest. Het Scheunenviertel stond bekend als een ‘open getto’, een buurt met vele Oost-Europese, vooral Poolse Joden. Vaak waren ze er op hun vlucht verder naar het westen, Amerika met name, blijven hangen. Uit geldgebrek, of uit naïeve volharding – ondanks de toenemende dreiging. Na november 1938 was het voor iedereen duidelijk: wie kon, maakte zich uit de voeten. Zo waarschijnlijk ook de ‘jongen’ uit het gedicht. De ik-figuur, die zich verderop aandient, zet daar een vraagteken bij, het derde al in vier versregels. Het eerste heeft betrekking op de vraag of dat schijnsel in de lucht de maan is of een gelaat. Beide opties zijn onheilspellend: de maan in het laatste kwartier, het zal niet meer duren voor het licht uitgaat in Europa; het gelaat ‘omgord door walm en vlam’, uiteraard een lugubere verwijzing naar de helse gebeurtenissen twee dagen eerder. Het tweede vraagteken staat achter vers drie. Een raadselachtige kwestie. Net als bij het eerste vraagteken moeten we ons afvragen wie die vraag stelt. Er zijn twee mogelijkheden: ‘de jongen’ en de ‘ik’. Voor de eerste vraag lijkt ‘de jongen’ het meest in aanmerking te komen, getraumatiseerd door het anti-Joodse geweld verwart hij de tanende maansikkel met het gezicht van een door vuur omringd en belaagd slachtoffer. Bij de tweede vraag, over de locatie van Berlijn en de Grenadierstrasse, ligt het lastiger. Het perspectief kan nu toch niet echt bij ‘de jongen’ liggen, aangezien hij immers zojuist (of eerder, maar dan nog) uit Berlijn in Amsterdam is gearriveerd. Hij zal zijn adres toch nog wel weten te vinden? Is het een eerste oprisping van heimwee (‘Berlijn, Grenadierstraat, waar zijn jullie, ik mis jullie zo’)? In vers vier, ingeleid door het eerdergenoemde gedachtestreepje, reflecteert de dichter op de eerste drie versregels en vraagt zich af wat ‘de jongen’ naar hier gebracht heeft.
Strofe twee telt opnieuw drie vragen, deze keer gezamenlijk afgesloten met één vraagteken. Wiens schim zou het kunnen zijn, die daar ‘voor de rivier staat’? Het perspectief ligt nu onmiskenbaar bij de ‘ik’. Die ziet ‘de jongen’ op de kade staan, kennelijk met snode plannen, want in vers twee is er sprake van ‘water’ dat iemand ‘langzaam nam’. Als die suïcidale ‘hem’ ‘de jongen’ is, dient de vraag zich aan hoe hij dan vanuit het water van de Berlijnse Spree in Amsterdam terechtgekomen is. Of is daarginds alleen zijn schim te water geraakt, als metafoor voor hoe hij als Jood werd gezien, in die grimmige tijden, namelijk als niemand? Nee, stelt de dichter ‘de jongen’ in vers vier gerust, niet bang zijn, je bent hier veilig, dit is Amsterdam.
Want kijk maar in strofe drie: de lichten branden op het Rembrandtsplein, er is zelfs sprake van vuurwerk! Niks aan de hand. Maar eigenlijk weet de ik-figuur wel beter. Zenuwachtig drukt hij zijn nagels dieper in zijn handen. Ook Amsterdam heeft immers een Grenadierstrasse en een Scheunenviertel. Uit de Jodenbreestraat en de omliggende buurt zouden een paar jaar later tienduizenden Joden worden gedeporteerd en in de vernietigingskampen hun einde vinden. Dieper kon een ravijn niet zijn. Ed. Hoornik voorvoelde het ondenkbare. De ik-figuur ziet zijn schaduw dansen op de wanden van het ravijn. Ook híj heeft reden de toekomst met angst tegemoet te zien. Hoornik was een uitgesproken criticus van de nazi’s en verzette zich lang in woord en geschrift tegen de bezetter. In 1943 werd hij opgepakt en via Kamp Vught naar Dachau gebracht, waar de Amerikanen hem op 29 april 1945 bevrijdden. De slotregel behoeft geen uitleg. En in onze tijd is het maar drie uur vliegen naar Moskou.
René Leverink
Voetnoot
(1) Het manuscript van dit gedicht is bewaard gebleven, met datering: zie dbnl.org.
Meander Klassiekers
In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.
Reageren op deze bespreking?
Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
Zelf een bijdrage leveren?
Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres) –
Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers