J.H. van Geemert (1950) publiceerde tussen 1978 en 2005 een zestal (niet meer verkrijgbare) dichtbundels. Hij stond al in De Gids toen wij er nog van droomden daar ooit in te publiceren.
De meeste van zijn gedichten verschenen in Nog altijd afwezig – gedichten van vroeger (uitgeverij BoekScout, 2020). Andere publicaties: Krekeldoof en andere gedichten (uitgeverij De Republiek, 2017) en Schuilplaats op maat om de hoek (uitgeverij Vliedorp, 2018). De meest recente bundel De teen van Akinfejev verscheen in 2022 (uitgeverij De Republiek).
In 2016 kreeg hij een Andreaspenning voor zijn werk in en over de Plantagebuurt. Vorig jaar verscheen het boek Dor hout, interviews met 116 ouderen over ouder worden. Prompt na publicatie ging hij met Dor hout het theater in.
Vanaf 2024 schrijft hij regelmatig een column voor Meander.
foto © Aart G. Broek
In augustus presenteert Ko van Geemert, in Artis, een nieuwe dichtbundel: Wonderen op loopafstand, veertien gedichten over dierentuin Artis, uitgeverij Vliedorp. De illustraties zijn van beeldend kunstenaar Silvia Russel. In haar tekeningen onderzoekt ze hoe alledaagse elementen te verbinden zijn met een nieuwe context en zo een andere, universele betekenis kunnen krijgen. Voor dit boek richt zij zich voor het eerst op dieren.
Het eerste exemplaar zal worden overhandigd aan de huidige Artisdirecteur Rembrandt Sutorius.
Als introductie schrijft Van Geemert:
‘In 1950 werd ik vrijwel om de hoek van Artis geboren, ik woon daar trouwens nog altijd, en nog steeds in hetzelfde (huur)huis. Als jongetje kwam ik regelmatig in Artis, maar later aanmerkelijk vaker.
Bij het schrijven van deze woorden moet ik denken aan de oudere, zieke collega van rechercheur Paul Steenman uit Gerben Hellinga’s roman De Stille uit 1999, die hem vraagt:
“‘Wanneer kom je weer ‘s bij me?’
‘Als ik tijd heb.’
‘Dat zeg je iedere keer. Doen hoor, anders heb je straks een slecht geweten.’
‘Zo beroerd gaat het toch niet?’
‘Het gaat niet goed met me.’
‘Oké, dan kom ik gauw een borreltje bij je halen. Dat beloof ik.’
‘Ik mag niet meer drinken. Me maag is eruit.’
‘Een potje dammen dan?’
‘Weet je wat ik zou willen? Dat iemand me meeneemt naar Artis. De dieren en de bloemen daar, die zou ik nog wel ‘s willen zien.’
‘Wie weet,’ zei ik slap.”
Ik raakte gebiologeerd door verschillende dieren in de tuin, zoals de zeekoe, de maki’s, nijlpaard Tanja, de zeeleeuwen, de kraanvogel, het penseelzwijn, en daarnaast door de historische gebouwen, de beelden van Jaap Kaas en Arie Teeuwisse. Het resulteerde in het boek Wandelen in Artis, dat ik zo’n vijfentwintig jaar geleden publiceerde, met medewerking van, onder anderen, toenmalig Artisdirecteur Maarten Frankenhuis.
Ook schreef ik een aantal gedichten over de tuin, die ik hier heb samengebracht onder de titel Wonderen op loopafstand, een titel die zowel verwijst naar mijn vertrekpunt, m’n huis in de Plantage, als naar het feit dat je wandelend door Artis op het ene wonder na het andere stuit.
Artis is een dynamische organisatie. Dieren (en ook mensen natuurlijk) komen en gaan. Wanneer dat mijn gedichten betreft, en voorzover ik daarover (niet altijd even eenvoudig verkrijgbare) informatie van Artis tot mijn beschikking had, heb ik dat vermeld in de toelichting, achterin. Hierin is sowieso meer achtergrondinformatie te vinden.’
Uit de nieuwe bundel mochten wij een voorpublicatie doen.
Thijssen in Artis
–
Kris Beekbergen kwam goed beslagen ten ijs.
In een notitieboekje had hij
alle dierennamen die hij kende
onder elkaar gezet.
–
Als hij voor zo’n dier stond,
streepte hij iets door in het boekje
en trok een gezicht van:
die hebben we gehad.
–
Meester Staal keek tersluiks
hoe hij het deed
bij dieren die niet in zijn notitieboekje
stonden.
–
Dan schreef hij zorgvuldig
de naam van het naambordje over
en haalde er plechtig
een streep door.
–
Bij elk nieuw dier vroeg hij:
‘Meester, waar zit het bordje?’
–
–
Dit gedicht is gebaseerd op De gelukkige klas (1926) van Theo Thijssen. Kees de jongen verscheen een jaar later.
–
Denkend aan Suriname
ben ik in wankel evenwicht
op de Surinamerivier.
Plotseling, boven mij, een flits
van kleur: de rode ibis,
een vrijwel geruisloos wonder.
–
Later ben ik in Amsterdam getuige
van een tweede wonder:
hoe verschoten zwart
kan transformeren
tot het felst oranjerood
dat ik ooit zag.
–
–
De rode ibissen hebben bij geboorte zwarte veren. Het duurt zeker zo’n anderhalf jaar voordat ze net zo rood zijn als die van hun ouders
–
–

–
Je glibbert jaloersmakend soepel
door je leven heen. Als ik even
mijn lichaam vergeet – en nog
zo wat – zwem ik eeuwig
met je mee, perpetuum mobile.
–
Dansend in het water, zonder
knijper op de neus, zonder stress,
zonder competitie, heb ik besloten
mij bij jou, bij jullie aan te sluiten.
De snor liet ik al staan.
–
–
Deze Californische vriend is een zeeleeuw. Half november 2024 vertrokken twee zeeleeuwen tot mijn spijt naar Roemenië. Voor een verder verblijf van de overige zeeleeuwen in Artis wordt gevreesd.
–
–

2 juni 1960 – 25 december 2009
–
Je leek thuis in de tuin te zijn,
zonder heimwee naar soortgenoten
in warme plassen en rivieren.
Je kon van haar maken wie je wilde,
zei verzorger Piet.
–
Voor mij was je een glimmende beer
met oortjes
en veranderde in een levensgrote
schildpad, met wie ik maar geen band
kon krijgen.
–
Na je euthanasie, Tanja,
rest ons niets dan wachten
op je opgezette evenbeeld.
–
–
Nijlpaard Tanja leefde haar gehele leven in Artis. De uitspraak van verzorger Piet komt uit: Nienke Denekamp, Tanja, het nijlpaard van Artis (Uitgeverij Rubinstein, 2012). Tanja werd opgezet en verdween uit beeld. Ze staat in een museaal depot, zo meldde Artis desgevraagd. “Het is een depot buiten Artis dat zich specialiseert in de opslag van kwetsbare stukken. Het is (ook vanwege de kwetsbaarheid van de stukken) niet publiekelijk toegankelijk.” In haar oude verblijf verschenen grote schildpadden.
–
Vooral in het voorjaar is de dans bijzonder:
man en vrouw draaien met uitgestrekte vleugels om elkaar, springen meters hoog, roepen luidruchtig.
–
Mijn kennis komt uit boekjes:
Het jong verlaat al snel het nest, lang voor het vliegen kan,
om roofdieren zo min mogelijk kans te geven.
–
Toch ben je ook hier, in deze beschermende Amsterdamse
tuin, snel weg.
–
Wat overblijft is symboliek:
Voor eer en trouw, geluk en een lang leven.
Toen bij Sadako Sasaki op 11-jarige leeftijd leukemie werd geconstateerd, als gevolg van de atoombom,
moesten duizend gevouwen kraanvogels redding brengen.
–
Het werden er 644.
Ze stierf op 25 oktober 1955.
–
–
De jonge Artis-kraanvogel vertrok in de loop van 2024 naar een andere dierentuin (Canada): “Deze keuze is gemaakt omdat er te veel onrust ontstond toen ze nog bij de volwassen kraanvogels stond, die in broedstemming kwamen.” Aldus Artis.
Maar het duurde nog lang: vele maanden zagen we het jonge dier in een kraanvogelonterend hokje zitten aan het einde van de tuin. We werden er droevig van, en ook wel een beetje opstandig. We namen opnieuw contact op met Artis: “Aangaande de jonge kraanvogel. Het klopt dat het dier in quarantaine zit. In de komende twee weken verhuist de kraanvogel namelijk naar een andere dierentuin. Deze quarantaine is voornamelijk om de gezondheid van zowel het dier als de andere dieren in de nieuwe omgeving te waarborgen.”
Het kraanvogeltje is nu (oktober 2024) vertrokken, denken we.
In Japan kent men de kraanvogel een symbolische betekenis toe. Zie in het gedicht de ultrakorte beschrijving van het leven van Sadako Sasaki.
–
Wie kan zo mooi met beide oren
schilderen als onze buurtgenoot,
ontsproten aan het brein van Terpen Tijn?
In beide knobbels zit een ongekend talent.
–
Kom ’s nachts op bezoek, overdag
houdt hij zich schuil.
Maar kom snel.
Zijn Artismaatjes moesten hier al weg.
–
In deze uithoek van de tuin
mag jij nog even blijven.
Sus porcus, Vriend Penseel,
het ga je goed.
–
–
Terpen Tijn is kunstschilder in de Tom Poes-strips van Marten Toonder (1912-2005). Ook het derde penseelzwijn heeft Artis verlaten.
–
–
