door Simon Mulder
Simon Mulder is voordrachtskunstenaar, essayist, dichter met een grote interesse in het vormvaste gedicht, artistiek leider bij literair theatercollectief Feest der Poëzie en redigeert de Singersteek Serie bij Uitgeverij HetMoet. HetMoet en het Feest der Poëzie werken samen met Meander om elke maand een sonnet uit hun fonds, in het Nederlands of tweetalig in oorspronkelijke taal en Nederlandse vertaling, met een korte toelichting door Mulder naar voren te brengen en te omlijsten met verschillende media in de nieuwe rubriek ‘Een wereld vol sonnetten’. De titel is gehaald uit het sonnettenduo vol kritiek op ‘sonnettenbakkers’ door Nicolaas Beets.
Vandaag het laatste deel, deel 10.
-
Café Mast
Waar rood-licht-rozen in de roode zalen
Bloeie' in de kroonen, 't goud rommedomt
En in de glazen wanden duizendvoud weêrómt
Komen wij uit duister naar het licht toe dwalen
Dan gaan wij in 't geroes der veele talen
In 't spraakgewar dat Babylonisch gromt
Bukken op de stoelen, donker en gekromt
En zwelgen licht en hooren dag-verhalen.
Zoo zitten w'onder zuile' in rooden dag
Elkaâr, lijf zwart naast lijf, wijl d'uren vliegen
Vertrouwelijk van het leven te beliegen.
Wit, kelners gaan, zij brengen ons te drinken
Rood rookt de zaal - de roode glazen tinken
Waar boven 't marmer leeft ons luid gelach.
Jac. van Looy
Uit: Willem Witsen – Volledige briefwisseling (1877-1923). Stichting Willem Witsen/DBNL.
Decennia na Londen en Parijs komt in de jaren 1880 ook eindelijk het moderne nachtleven op in het uit een eeuwenlange slaap ontwaakte Amsterdam. Het modieuze heldere pilsener bier wordt geschonken in fonkelnieuwe grand cafés, drankpaleizen met elektrisch licht, zuilen en spiegels, waar ook schrijvers en kunstenaars frequent aan te treffen zijn; in Amsterdam zijn dat bijvoorbeeld Café Mille Colonnes op het Rembrandtplein, bekend als Café Mast, naar de naam van de eigenaar; de Beierse bierkroegen aan de Warmoesstraat en Kalverstraat; of Die Port van Cleve, waar men de beroemde genummerde biefstukken geniet die er nog steeds geserveerd worden. Een minor Tachtiger, de dichter, classicus en drinkebroer Hein Boeken, herinnert zich in 1924 de bijeenkomsten bij Mast als volgt: ‘[…] waar de oneindige vergezichten weerkaatsende spiegelwanden, de zilver-grijs hangende sigaren-rook, het zoo gedempt, uit witte ballonnen dalende electrisch licht de jonge kunstenaars hielp om uit de enge grenzen van hun beperkt al-daags-leven in gedachte naar de ruimere, ja onbegrensde rijken van herinnering en verbeelding uit te vliegen.’ Generatiegenoot en schilder-schrijver Jac. van Looy schrijft over Mast: ‘De rook van jaren heeft ’t goud hier zoo mooi oud gemaakt, en ’t rood als in moskeeën die ‘k heb gezien, en ’t zit hier altijd vol met dat drukke volk.’ Hij schildert dit goud en rood op doek en dicht erover in zijn sonnet Café Mast.
Een andere minor Tachtiger, Frans Erens, zegt erover in zijn memoires:
Ja, dat ‘zwammen’ op allerlei kamers in de Pijp of in de cafés, bij Willemsen, Mast, Krasnapolsky, de Poort van Cleve of in allerlei kleine kroegjes van Amsterdam! Wat hebben wij gepraat en wat heb ik gepraat! Wat heb ik betoogd, verklaard, verdedigd, afgebroken! Zó ontstonden de nieuwe begrippen over literatuur en andere kunsten; het broeide toen van alle kanten. […] Er waren uit Den Haag ook schilders gekomen, Isaac Israëls, Breitner en nog anderen. En zij zaten met de literatoren 's avonds in de café's [...] De geboorte der nieuwe kunstbegrippen had in Amsterdam plaats, zooals dat ook in Parijs was gebeurd, in allerlei café's [...] Wij konden niet ophouden met praten. Wij brachten elkaar allemaal naar huis en als er een aan zijn huisdeur was gekomen, ging hij niet naar binnen, maar bracht de anderen weer thuis. Wij bleven staan beweren op iederen hoek van de straten, waar de enkele late voorbijganger den woordenstroom niet dempte en onze stemmen bleven klinken langs de donkere huizenrijen in den nacht.’
Schilders als Isaac Israëls en George Hendrik Breitner brengen, in het geval van Breitner soms geassisteerd door snapshots met de moderne fotocamera’s die in de jaren 1880 beschikbaar komen, met trefzekere, grove verfstreken het nieuwe winkel- en uitgaansleven in beeld. Cafés-chantants en tingeltangels openen in de Nes hun deuren met Engelse, Duitse en Franse zangeresjes die soms ook voor andere diensten beschikbaar zijn. Inderdaad bloeit ook de prostitutie welig in dit uitgaansdistrict. Dichter Herman Gorter brengt rond diezelfde tijd in zijn werk het zwarte mannengespuis te berde, dat op zoek is naar bloedig vleesch, en vrouwen die het hoofd uit ramen steken en spreken wat woordjes fijn/en valsch zooals munten zijn . Wellicht schampte hij in de ontstaansjaren van Verzen (1890) rondlopend in de menigte weleens langs Breitner, die in die tijd werkte aan zijn mysterieuze, mistige en heftig gekleurde ‘nocturnes’ Plein bij avond (1887-1890) en de monumentale Paardentrams op de Dam te Amsterdam bij avond (ca. 1890-1891), en urenlang met zijn schetsboek door de stad dwaalde, op zoek naar de glimmend natte straten en spiegelingen uit elektrisch verlichte etalages. De kleuren zwart, rood en geel die deze werken bepalen, komen opvallend vaak voor in Gorters Amsterdamse avondgedicht, zoals in deze strofe:
En mannen kwamen met koppen
vooruit uit de stedesloppen,
het roode dikke werd geel,
zeien woorden zwart en veel.
Hein Boeken, die behalve bij Mast ook vaak te vinden was in de Nes, dicht over de demi-mondaine zang- en dansmeisjes in het volgende sonnet:
Café chantant (II)
En onder ’t zuivergele gaslicht blozen
Blanke arme’ en halze’ en glanst het gouden haar,
En kruise’ of spreiden zich in rozen hozen
De fijne slanke beenen paar naast paar.
De blouse’ omsluite’ in velerhande posen
De lichamen die groeiden jaar en jaar,
Tot schoot en boezem konden voede’ en kozen
Wat in haar groei’ met pijn en lijfsgevaar.
En schoot en boezem werden lekkernij
En speelgoed voor de mannen die genieten
Van lekker, maar het meest van menschenlijf.
Nu zitten daar die vrouwen op een rij
En zinge’ om beurte’ een liedje van genieten
En zijn een blijd en vroolijk tijdverdrijf.
Zelfs de classicus, filosoof en dichter J. A. Dèr Mouw had de gewoonte om vanuit zijn woonplaats Den Haag af en toe plotseling naar Amsterdam te verdwijnen en daar enige tijd onder te duiken, zo merkt zijn leerling Victor van Vriesland later op; Dèr Mouw liet echter nooit iets los over de aard van die uitstapjes, anders dan dat ze ‘nogal wild’ geweest moesten zijn. Dèr Mouw beweert dat hij ‘contact zou hebben gehad met figuren die zich ophielden aan de zelfkant van de maatschappij, onder wie een smokkelaar en een handelaar in blanke slavinnen’, waarbij ‘alle excessen en perversiteiten, en met alle verdovingsmiddelen’; Dèr Mouw geeft Van Vriesland in een brief toe uit 1913 een vie de Bohème te leiden, gepaard gaand met ‘veel drinken’. Dat past mooi bij een tweetal sonnetten dat Dèr Mouw dichtte over de Nes; het eerste begint als volgt:
Om één jaar jong te zijn, gaf 'k ziel en God,
Ik, die geluksdorst met ekstazen les:
Ja, ja stompzinnig ergens in de Nes
Met dronken prolen slaan de boel kapot,
Dan met een meid naar bed, en van genot
Schreeuwen en schreeuwen doen, een keer of zes
Ook elders komt het cabaret op: Eduard Jacobs pioniert in de Pijp met het nieuwe Franse cabaret, gezingzegde liedjes met eigen pianobegeleiding over gewaagde onderwerpen zoals prostitutie en criminaliteit, waarin hij de hypocriete bourgeoisie genadeloos choqueert en ontmaskert, terwijl Koos Speenhoff landelijk triomfen viert met het levenslied, over het bestaan van de gewone man, en spotliederen over moderne verschijnselen, zoals vegetariërs en vrijgevochten vrouwen.
Tijdens de voorstelling Café Mille Colonnes van het Feest der Poëzie brengt chansonnier Ken Besuijen samen met pianist Edwin Paarlberg de liedjes uit deze periode, waarbij ik hem afwissel met kroeganekdotes en -gedichten zoals die hierboven. Het is elke keer weer een plezier om deze in de literatuurgeschiedenis vaak als strenge en serieuze mannen overkomende figuren van een andere kant te belichten.
tekst en afbeeldingen © Simon Mulder
De voorstelling Café Mille Colonnes met voordracht en muziek door het Feest der Poëzie vindt dit jaar nog plaats bij Huis De Pinto te Amsterdam (11 september) en De Alkenaer te Alkmaar (18 oktober). U blijft op de hoogte via de nieuwsbrief van het Feest der Poëzie.
De citaten uit het werk van Herman Gorter zijn te vinden in de bloemlezing Een rood lied zingt er, samengesteld door Simon Mulder en uitgegeven door Uitgeverij HetMoet, en het tekstboekje bij de CD Herman Gorter – Verzen 1890, beide verkrijgbaar in de webshop van het Feest der Poëzie.
Meer over het kroegleven van de Tachtigers is te vinden in Charles Vergeer (1990), Toen werden schoot en boezem lekkernij: erotiek van de Tachtigers. Amsterdam: De Bezige Bij.