LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Het commentaar op het vertalen van poëzie

9 mei, 2025

Tweegesprek tussen Peter Vermaat en Hans Puper

door Janine Jongsma



Vandaag buigen onze critici zich over de hamvraag: is een vertaling van poëzie altijd een herschepping? Het eerste deel van dit tweegesprek is hier te lezen en het tweede deel hier.

Hans Puper
Voor een dichter kan vertalen ook een vorm van onderzoek zijn. Zij of hij wil ‘dichter op het spoor’ komen, zoals jij zegt, bijvoorbeeld van gebruikte technieken of een achterliggende poëtica. Bewust of onbewust word je daardoor beïnvloed, soms is dat duidelijk zichtbaar. Geen plagiaat, maar verwerking. Het kan ook zijn dat de dichter/vertaler wil wijzen op interessante ontwikkelingen – het Nederlandse taalgebied moet geen eilandje zijn. Dit alles zie je bijvoorbeeld terug bij een dichter als H.C. ten Berge. Bij hem kwam er ook nog eens ‘de nieuwsgierigheidsleer die ook wel antropologie wordt genoemd’ bij: hij vertaalde poëzie van de Azteken en Inuït. Maar hoezeer je ook in de huid van de te vertalen dichter kruipt, de vertalingen blijven toch herscheppingen, zelfs als je intensief met elkaar overlegt.

Peter Vermaat
Uiteindelijk is dat dan de hamvraag: is een vertaling altijd een herschepping (en wat betekent dat dan voor de naam die je koppelt met de auteur van het gedicht) of niet anders dan een representatie (maar dan in een andere taal dan het origineel).

Neem nu de casus van Herman van den Bergh, die in 1961 moest erkennen dat een drietal gedichten die hij onder eigen naam – en zonder bronvermelding – had gepubliceerd, in feite vertalingen waren uit het Engels. Naderhand bleek dit voor nog meer gedichten te gelden. Zijn (onhoudbare) verdediging was initieel dat hij het Engels onvoldoende machtig was en dat hij de dichters in kwestie niet kende. Dit toont wat mij betreft aan dat lange tijd, en misschien nog steeds, sterk de nadruk wordt gelegd op het ‘originaliteitsbegrip’ en je dat als vertaler boven alles hebt te respecteren. Bij het rechtstreeks vertalen uit een brontaal is dat nog wel te realiseren, maar wanneer dat een taal is die slechts door een handvol specialisten wordt beheerst (wat ik aanneem bij de talen van Inuit en Azteken, waaruit Ten Berge heeft vertaald) moet er sprake zijn van een ‘tussentaal’ en daarmee ook een ‘tussen-dichter’ of een extra herschepper. De kans dat je in dat proces voldoende taaleigen van het oorspronkelijke werk kunt behouden lijkt mij dan ongeveer nul.

De positie ten opzichte van een vertaald werk – en ik denk dat jij en ik het daarover wel min of meer eens zijn – wordt dus in eerste instantie bepaald door de verhouding tussen de ‘taalgetrouwheid’ van de vertaling en de kwaliteit ervan: naarmate de vertaling op zichzelf een beter ‘ding van taal is’, des te meer zijn we bereid een afwijking van het origineel te accepteren. En eerlijk is eerlijk: soms moet je een beoogde vertaling op basis van het resultaat ook gewoon een bewerking durven noemen.

Dat ‘ding van taal’ brengt me nog wel op iets anders, namelijk het zich wel of niet rekenschap moeten geven van het taaleigen en zelfs de poëtica van de vertaalde dichter. Dat wordt mogelijk wanneer je voldoende weet van die persoon of diens werk, maar dat is lang niet altijd het geval. Je zult Homeros uitsluitend aan de hand van de overgeleverde teksten kunnen vertalen – ik laat de onderzoeksvragen met betrekking tot de ‘bewaring’ en de eventuele varianten buiten beschouwing – evenals andere ‘volkspoëzie’, zoals grote delen van de Edda en de Kalevala. Dat betekent dat het ‘oeuvre’ van de bijbehorende dichters onbekend is – en blijft – en dat enige kennis omtrent hun poëtica al helemaal onbepaalbaar is. Voor mij is dat een reden om ieder gedicht, in elk geval in het licht van een mogelijke vertaling, uitsluitend te beschouwen en te behandelen als een ‘artefact van taal’. Uiteraard is dat geen wetmatigheid, maar een persoonlijke kijk op de zaak. Ik ben benieuwd hoe autonoom een gedicht in jouw ogen is (of zou moeten zijn).

Hans Puper
In feite is ieder gedicht een ding van taal, maar in striktere zin kun je die omschrijving het best reserveren voor modernisten als de vroege Kouwenaar. Zij wilden geheel verdwijnen uit het gedicht, het moest volstrekt autonoom zijn. Maar heel veel gedichten zijn dat niet: die zijn bijvoorbeeld sterk verbonden aan de persoon van de dichter. Soms zo extreem, dat je er zonder autobiografische gegevens geen touw aan kunt vastknopen. Ergerlijk, maar dat terzijde. Een vertaler ontkomt er niet aan die gegevens te vermelden.

Wat betreft de afwijkingen van de oorspronkelijke teksten in volkspoëzie, Homeros, het gebruikmaken van een tussentaal: het kan allemaal, als de herkomst maar wordt vermeld. Als je het goed doet, verrijk je met je bewerkingen de Nederlandstalige poëzie. Maar Van den Bergh pleegde ordinair jatwerk. Ik kende die casus overigens niet. Schokkend.

Waar je steeds weer mee blijft zitten zijn de cultuurverschillen. Soms lijkt het geen probleem om een gedicht te vertalen, zoals het volgende uit de serie ‘Made in Madurodam’ van C.B Vaandrager:

De kroketten in het restaurant
zijn aan de kleine kant.

Maar de grap is dat het voor een niet-Nederlandse lezer alleen duidelijk is als je weet dat Madurodam een miniatuurstad is en je ‘restaurant’ met een Rotterdamse tongval moet uitspreken. Bij heel veel gedichten heb je een uitleg of context nodig. Han van der Vegt deed dat bij ieder gedicht uit Tijdelijke helden, en goed. Dat is dan weer zeer te prijzen.

     Andere berichten

Het commentaar van Wim Vandeleene

‘De buitenwereld heeft een waarnemer nodig’ door Janine Jongsma - - Jan van Gulik besprak afgelopen zomer de tweede bundel van Wim...

Het commentaar van Fred Papenhove

Het commentaar van Fred Papenhove

'Niet via taal met de rug naar de lezer staan' door Janine Jongsma - - Hettie Marzak vond We zitten in de nachtbus van Fred Papenhove en...