Rinske Kegel (Haren, 1973) is schrijver van poëzie en proza. Zij publiceerde o.a. in De Revisor, De Poëziekrant, Het Liegend Konijn en Meander. In november 2019 verscheen haar poëziedebuut Als het maar een vacht heeft bij uitgeverij De Zeef.
Bij Palmslag gaf ze een boek over taaldieren uit: Dierenrijk. Onlangs kwam haar derde poëziebundel uit Zo stil mogelijke iets frituren bij uitgeverij Van Groningen.
Daarnaast geeft ze bezinnende (schrijf)workshops.
foto © Frank Kouws
–
en ik had steeds slecht geslapen
omdat ik aan het mantelzorgen was
toen er ineens dat moment was
op mijn vrije dag waarop ik niets hoefde
en ik midden op de dag
een serie over jeugdzorg keek
–
dat ik plots de tv uitzette
vanwege een complete stilte
de hele wereld was dood
buiten was niets meer te zien
zo alleen was ik nooit eerder
–
maar het voelde vredig en tijdloos
als toen ik een zwerm puttertjes zag
die uit een meidoornstruik vloog
bij de uiterwaarden waar ik
met mijn oude vader liep
–
dat ik steeds het niets in fietste
en dat niets verdween dan weer
om plaats te maken voor nieuw niets
–
het station was verdwenen en ik
kon niet meer zien op de stationsklok
of ik nog op tijd aan zou komen
–
maar dat gaf niets
het niets bestond steeds opnieuw
en dat stelde me gerust op een vage manier
–
zoals in een ochtenddroom
een man met een vissenstaart
die in je oor fluistert dat hij je mee wil nemen
–
in de uiterwaarden
de mist vervaagt alle grenzen
overal is het vochtig en rottend
en een reiger verdwijnt met zijn geluid
in het grijs en lost op
–
mijn vader probeert te controleren
of het water al gezakt is
–
alles lost uiteindelijk op
we beginnen de kerkklokken te horen
als we terug naar huis lopen
–
het is woensdagochtend
een lege lijkwagen
keert op de dijk bij de kerk