‘Een talig ontstijgen uit de persoonlijke ervaring’
door Ellis van Atten
–
Hanneke van Schooten voelt zich thuis op Schiermonnikoog, in Almelo, in Frankrijk èn in de poëzie. Dit jaar verscheen alweer haar veertiende bundel: Zeevlam. Ali Şerik recenseerde deze bundel op onze site.
foto © Hessel Dubblinga
We kunnen je al leren kennen via het internet; via De Schrijverscentrale, Tzum, hier bij Meander en via je eigen uitgever. Het zijn maar een paar voorbeelden. Maar hoe stel jij jezelf voor als dichter?
Poëzie is voor mij een specifieke vorm van communicatie, die niet eenzijdig is maar wederkerig. De dichter schrijft, de lezer interpreteert. Interpretaties kunnen sterk verschillen. Van elkaar – van de lezers onderling – maar ook van de betekenis die de dichter erin legt. Het gedicht wordt in die zin twee keer gecreëerd. Eenmaal door de dichter en eenmaal door de lezer. Al moeten we met de woorden van Nietzsche ‘Erleben ist ein Erdichten’ de ervaring en de interpretatie wel relativeren.
Als dichter zet ik subjectieve ervaringen, gedachten of ideeën in taal. Een gedicht is geen waarheidsgetrouwe afspiegeling van de ervaring. Het wordt niet door regels van het ware, maar door regels van het schone beheerst. Een gedicht is een wereld op zichzelf, met zijn eigen regels en wetten: de vorm. Luisterend naar die regels bij het schrijven, til je het gedicht naar een ander plan: een talig ontstijgen uit de persoonlijke ervaring.
Poëzie schrijven is ook naar binnen kijken: in de ziel. Een inwaartse blik vol verwondering. Om met Gerrit Krol te spreken: ‘Je moet in je ziel blijven roeren. Anders vriest hij dicht.’
–
In een lichte roes van wijn
met vrienden uitgedronken
zat je in de zomernacht
alleen onder de appelboom,
dacht aan blijven en voorbij.
–
Zonder bewegen, zo heel gewoon
zittend in het warme gras, op het vierkant
van je uitgespreide regenjas,
daar onder de appelboom,
keek je omhoog, zag de hemel
en ademde avondlucht
stil en verrukt.
–
Nietzsche zei dat het niet kon,
dat geluk gevaarlijk was,
zelfs het streven.
–
Maar het bestond.
Heel even.
Daar in het gras
onder de appelboom.
Levend als adem.
Breekbaar als glas.
Je schrijft vaak rond een thema zoals Marcel Proust of Schiermonnikoog. Hoe maak je je keuzes?
De thema’s kies ik niet zozeer; ze dienen zich aan. Werkend aan afzonderlijke gedichten in een bepaalde tijdsspanne ontdek je achteraf het onderliggende thema dat ze verbindt. Misschien vormt mijn bundel Geheugenkathedraal, De zaklantaarn van Marcel Proust hierop een uitzondering. Met deze bundel heb ik bewust een ode willen brengen aan het werk van Proust. Een duidelijke keuze.
Aan welke bundel heb je met het meeste plezier gewerkt?
Eigenlijk heb ik aan alle bundels met evenveel plezier gewerkt. Het is ook niet zozeer dat je aan een ‘bundel’ werkt, zoals hierboven al gezegd, maar je richt je eerder op één gedicht of op een kleine cyclus. Naderhand zie je de eenheid van die op zichzelf staande gedichten, hoe ze samen een bundel vormen.
Met EXTRA veel plezier werkte ik aan de bundel Getijden. Deze heb ik geschreven nadat ik met pensioen ging. Ik gunde het mijzelf om een jaar lang op een eiland te gaan wonen (Schiermonnikoog). Onbekommerd en vrij kon ik aan mijn gedichten werken. Dat was na de immense werkdruk aan de rechtenfaculteit in Tilburg, ineens een grote verademing.
Je voelt je op veel plekken thuis. Is er een plek waar je het liefste schrijft? Wat heb jij nodig om gedichten te schrijven?
Ik heb geen specifieke plek nodig om te kunnen schrijven. Wel is gemoedsrust nodig om de geest ‘op schrijven’ af te stellen. Het alleen-zijn is ook een voorwaarde; vrij zijn van verplichtingen en ver van zaken die beslag op je leggen.
Hoe werkt dat schrijven? Eerst zet je een gedicht in grote lijn op, daarna volgt het bijwerken, schaven en vijlen; het zoeken van de juiste woorden, het verplaatsen of verwijderen van komma’s of punten, herschrijven van regels, vervangen van termen en zo voort. Je vijlt net zo lang aan het gedicht tot alle woorden op de juiste plaats staan en met elkaar gelukkig zijn. Daarbij zijn de klanken, de kleur van klanken, het rijzen en dalen van zinnen en het ritme voor mij bijna als muziek.
Westerduin
–
De hemel als dak,
de zon een vuurtje om je te warmen,
het zachte duin als ledikant,
muziek als ritme van gerij
en het krijsen van de meeuwen een lied.
–
Alles mag heel langzaam gaan
en eindeloos duren, geen uur
dat zich verveelt.
mijn rugzak als kussen,
mijn water als wijn,
zo te blijven
tot de laatste dagen
voor vertrek
gekomen zijn.
Hoe is de liefde voor poëzie en het schrijven van gedichten bij jou begonnen?
Mijn vader las mij voor uit Dit is de Spin Sebastiaan van Annie M.G. Schmidt, verschenen in de jaren vijftig (1951 om precies te zijn). Ik was toen 5 jaar. Mijn vader las het titelgedicht met een lichte ironie voor. Ik begreep het gedichtje toen nog niet helemaal, maar wel dat je met taal veel kunt zeggen zonder het te benoemen. Dat taal een machtig instrument is. Ik denk dat daar de kiem is gelegd voor mijn liefde voor taal.
Opgroeiend begon ik, zoals zoveel jonge mensen, te schrijven. Gedichten, verhalen. Ik las als puber onder andere de gedichten van Marsman. Groots en meeslepend. Maar daarna leerde ik ook ander werk kennen, zoals onder andere dat van de Vijftigers. Vanaf dat moment veranderde en verbreedde mijn belangstelling zich.
Welke schrijvers en dichters inspireren jou?
Door de jaren heen hebben verschillende schrijvers en dichters mij geïnspireerd. En gaande mijn leven verschoof die lijst met namen ook. Maar een kernbestand van schrijvers/dichters bleef. Marcel Prousts oeuvre is één van die constanten. Ook is mijn fascinatie voor het werk van Virginia Woolf altijd gebleven. Haar Waves leest als één lang gedicht. Under Milk Wood van de dichter Dylan Thomas is een groot voorbeeld. Ook de poëzie van Joseph Brodsky lees ik nog regelmatig; in het bijzonder Grote elegie voor John Donne en Herfstkreet van een havik. Ook het werk van Thomas Transströmer inspireert me.
Van de Nederlandse dichters wil ik H.C. ten Berge als eerste noemen, een taaltovenaar. Zijn werk springt er bovendien uit door zijn internationale karakter en thema’s. De poëzie van Eva Gerlach heeft mij altijd geboeid. Zo nauwkeurig van opzet en zo vol van geheimen. Het werk van Marjoleine de Vos kan ik niet ongenoemd laten. Haar laatste dichtbundels zijn geschreven met aansprekende lichtheid van zware thema’s. En tenslotte J.J. Voskuil, de Nederlandse Proust.
Waarom speciaal deze dichters en schrijvers? Waarschijnlijk is het de innerlijke monoloog die mij boeit. Zij beschrijven bijna allemaal de samenloop van waarnemingen, het met elkaar verbonden zijn van verschillende zintuigen in één bewustzijnsstroom. De welbekende stream of consiousness.
Jouw poëzie buiten de bundels?
Mijn gedicht De Profundis werd voorgelezen in het Vlaamse Parlement in de Week van de Poëzie in 2006. Het was bekroond met de Belgische Poëzieprijs van Oostende. Er zijn ondermeer gedichten gepubliceerd in de literaire tijdschriften Maatstaf en De Tweede Ronde. Eveneens in de Dagkalender voor Poëzie en de Kroniek van de Brakmankring.
In de loop der jaren heb ik op veel plekken bij verschillende gelegenheden voorgedragen. Er zijn gedichten van mij op muren aangebracht in Enschede, Almelo en op Schiermonnikoog.
Ik zit in het bestuur van de Stichting Muurgedichten Almelo. Verder ben ik jurylid van de jaarlijkse Willem Wilmink Dichtwedstrijd (29e editie) en schrijf recensies in het tijdschrift Tzum. In 2016 en 2018 heb ik op uitnodiging van het Nederlands Letteren Fonds in het Adriaan Roland Holsthuis gewoond en gewerkt.
Wat wil je zelf kwijt aan onze website-bezoekers?
De relatie tussen de woorden en de werkelijkheid, een algemeen en boeiend onderwerp in de filosofie en de semiotiek (mijn onderzoeksgebied), kun je wiskundig analyseren, zoals Wittgenstein deed in zijn Tractatus Logico-Philosophicus. Maar je kunt die relatie ook relativeren met de uitspraak van Shakespeare:
‘What’s in a name? That which we call a rose,
by any other name would smell as sweet.’
Als je deze samenhang tussen woord en werkelijkheid op de poëzie toepast, zou ik met Campert willen zeggen: ‘Wil je me kennen? Lees mijn poëzie.’
. Voor HCtB
–
Het licht hangt zilverwit over het water.
De lucht daarboven blauw en hoog.
Hemel en zee zonder zichtbare lijnen droog
gevallen in het tij. Een keerpunt dat later
–
een kader voor herinneringen is:
zoute wind die plotseling de kleuren
dempt in dichte nevel, de rotte geur
van wier, zeekraal, dode vis.
–
Hoe wij in de mist bewegen
op de tast een eeuwigheid bijeen.
Blijf nog even. Er is geen tijd, alleen
dit ene korte ogenblik van leven.