Belofte maakt schuld
door Bouke Vlierhuis
Bij het samenstellen van de recent uitgekomen Meanderbundel Nog een lente waren we in de afleveringen van de rubriek ‘Dichters’ vooral op zoek naar dichters waar we belofte in zagen. Nu is dat natuurlijk een vaag begrip maar voor mij houdt die belofte in ieder geval in dat je van de betreffende dichter in de niet al te verre toekomst een sterke debuutbundel (in sommige gevallen tweede bundel) kan verwachten. Het is dan ook niet zo heel verbazend dat in oktober 2009, toen we nog druk doende waren de bundel af te maken, Eiland op sterk water, het debuut van Floor Buschenhenke (1978), één van onze ‘dertig’, verscheen.
Een spannend moment. Want belofte maakt schuld, zogezegd.
En ook eigenlijk weer niet zo heel spannend. Want niet alleen de gedichten die Buschenhenke in Meander publiceerde lieten een duidelijk eigen geluid horen. Ook haar publicaties elders toonden consequent een lichtvoetig dichteres met gevoel voor humor.
Buschenhenkes gedichten zijn vaak kleine, absurde vertellinkjes die met iedere regel verder afdwalen van wat er verteld leek te gaan worden en uitmonden in een open einde.
En zo is het ook in Eiland op sterk water, dat overigens veel van die her en der gepubliceerde gedichten bevat. In deze bundel staan veel van die schijnbaar laconiek kabbelende verhaaltjes waarvan de angel net onder de oppervlakte zit. Zoals in ‘Hemelkaart’.
Hemelkaart
Voor Jurgens moedervlekken
jij draagt de melkweg met je mee
mijn nagel bleef net haken achter Mars
de sterren op je huid branden gaatjes in je trui
dit stelsel van licht heeft jarenlang gereisd
je bent mijn hemelkaart maar ik vraag me af
wanneer zal ik je zien zoals je vandaag was?
Het beeld is leuk en origineel. Maar het kan makkelijk wat al te luchtig worden allemaal als het blijft bij het bewonderen van het geliefde lichaam. Door de cryptische, maar duidelijk bezorgde, vraag in de laatste regel komt het hele gedicht in een ander licht te staan en blijft het, ook bij herlezing, interessant.
Wat wel opvalt is dat Buschenhenke, ondanks de verhalende stijl van haar gedichten, er vaak niet voor kiest om de ‘gewone’ interpunctie – zinnen die met een hoofdletter beginnen en eindigen met een punt – toe te passen. Er is een aantal gedichten waarin ze dat wel doet, maar de motivatie van de keuze voor of tegen, zo merkte ook Edwin Fagel in zijn recensie voor DeRecensent.nl op, is onduidelijk. Een keuze voor het een of het ander, met wat mij betreft een voorkeur voor de vorm mét hoofletters, had de bundel meer eenheid gegeven.
Inhoudelijk is die eenheid er gelukkig wel heel sterk. Er zit een duidelijk invoelbaar verloop in de (titels van de) afdelingen. Alle gedichten in de eerste afdeling ‘Ondertussen bij de elektronen’ handelen op de één of andere manier om de relatie van het ‘ik’ met de buitenwereld. Soms heeft die buitenwereld de gedaante van de zon, het heelal, de aarde zelf of gewoon een tafel. Of hij manifesteert zich als taal. Of een beetje van allebei. In de meeste gevallen komt de tegenstelling het duidelijkst naar voren in die bij Buschenhenke zo belangrijke laatste regels:
mensen talen een mol een mol,
een ik een ik
(Vogelman)
de tafel houdt haar handen vast
(Huisvrouw)
Hij staat op een bordes en ziet een duif, in een boom,
alleen nog maar de duif, zijn groezelige grijs
als de lucht maar gewichtiger, als een punt na een zin.
(De lijfwachtenleesclub)
en doe de nacht open
en laat me eruit.
(De vampier denkt na over de tijd)
Er zal gezwommen worden zonder zwemmer.
(Zwemles)
– de grond hier op de heuvel is heilig –
(Iona)
In de volgende afdeling (in de titel al) duikt er een ‘je’ op: ‘ik wieg je met 500 meter per seconde’ (wat een rare formulering is dat: ‘wiegen’ impliceert een heen-en-weer gaande beweging. Zou je die willen kwantificeren, dan zou je eerder denken aan een frequentie dan aan een snelheid). De nadruk lijkt te verschuiven van het ‘ich und die welt’ naar het intermenselijke. In deze afdeling komt ook de tegenstelling tussen het exacte en het onmeetbare sterk naar voren.
In ‘Wat niet breken kan, wil branden’ wordt de toon wat zwaarder en de thematiek wat minder vast omlijnd, hoewel de cyclus ‘De drie karakteristieken’ zeker origineel is en thematisch goed aansluit bij de vorige afdelingen. Buschenhenke behandelt in deze cyclus op haar eigen manier de drie fundamentele eigenschappen van alles wat bestaat, zoals geformuleerd door Boeddha: beperkte duur (annica) onrust/onbetrouwbaarheid (dukkha) en oncontroleerbaarheid (anatta). Met ‘Breinworm’ bevat de afdeling ook nog een echt ‘Buschenhenke-gedicht’.
In de laatste afdeling, ‘En om je belofte’, staan kwetsbaarheid en angst, sowieso al een thema in deze bundel, schijnbaar centraal. Deze afdeling bevat een aantal wat zwakkere gedichten, maar ook ‘Mannenpyjamafeestje’, dat de kwetsbaarheid van de man in pijnlijke beelden toont:
door de gang, zitten buiten te roken
of slaan ergens tegenaan
dan horen ze de moeders en de dochters:
‘gekkie, knoop dat knoopje even dicht’
We kunnen bij Meander niet beweren dat we Floor Buschenhenke ontdekt hebben maar zeker na haar opname in Nog een lente is ze toch wel een klein beetje ‘van ons’. Daarom ben ik blij en trots dat Eiland op sterk water nog veel meer belooft.