Ann Van Dessel (1961) is zo’n dichter die overal opduikt zodra je haar naam kent. Haar jongste overwinning was er een bij Creatief Schrijven. Die leverde haar een wapperend banier op aan het universiteitsgebouw van Gent: haar gedicht ‘Mijn STAD’ in druk op 6×20 meter. Hoog niveau, hoog te lezen, hoog tijd voor Meander om eens bij haar aan te kloppen.
Ann, je bent sinds een aantal jaren niet meer weg te denken bij de prijsuitreikingen van allerlei schrijfwedstrijden. Dit jaar alleen al viel je bijvoorbeeld in de prijzen in Gent, Herent, Meise en Oostende. Is het elke keer nog even spannend om te wachten op de uitslag?
Ik wacht niet op de uitslag. Zodra ik gedichten voor een wedstrijd heb ingestuurd, vergeet ik het. Ik ben er niet mee bezig. Maar wanneer er, soms een half jaar na inzending, een brief in de bus valt met positief nieuws, wordt de winnaar in mij natuurlijk wakker. Het spannendst is de vraag ‘ben ik genomineerd of ben ik laureaat’. Sommige wedstrijdorganisaties kunnen die spanning aardig op de spits drijven. Maar het blijft natuurlijk een leuk grotemensenspel. Ik relativeer het ook wel. Natuurlijk is het leuk om met de eerste prijs aan de haal te gaan, maar dat betekent niet dat de andere genomineerde gedichten van mindere kwaliteit zijn.
Heeft dat succes invloed op de mate waarin jij jezelf als dichter ziet?
Toch wel. Ondanks de vele geschreven en ongeschreven regels voor goede poëzie blijft het beoordelen van gedichten een subjectief gegeven. Na een reeks prijzen kun je echter niet meer zeggen dat je geluk hebt gehad. Blijkbaar valt mijn schrijfstijl bij sommige juryleden in de smaak. Uiteraard ben ik daardoor zelfzekerder geworden. Het heeft gemaakt dat ik nog gedrevener ben gaan schrijven. Alsof ik mezelf eerst moest overtuigen van mijn eigen kunde.
Dankzij het winnen van wedstrijden sta ik steviger in mijn schoenen. Ik ga heel anders om met feedback dan voordien. Als dappere schrijfcursist en lid van Pazzi di Parole, een poëzieschrijfgroep, haal ik doelbewust en gulzig heel wat feedback over mijn schrijfschouders, want ik ben een leergierig dichter. Ik heb ook een heel aangename feedbackrelatie met Erwin Steyaert, een bevriend dichter. Wij zetten met de regelmaat van de klok onze tanden in elkaars gedichten. Naar zijn feedbackverslagen kijk ik uit als naar verse broodjes op zondag.
Maar ik schrijf hoe dan ook mijn eigen ding. Het winnen van wedstrijden heeft mij als schrijver uit de schaduw van mezelf gehaald. Zoveel is zeker. Ik ontwikkelde ook de goesting – mooi woord, overigens – om gelezen te worden. Dat had ik voordien niet.
Wat is je mooiste publieke poëziemoment?
Mijn zoon liet onlangs weten dat een gedicht van mij ergens in het noorden van Nederland op een grafsteen gebeiteld staat. Blijkbaar had hij jaren terug mijn woorden gebruikt om een vriendin te troosten die net haar moeder had verloren. Dit is natuurlijk een publiek poëziemoment in miniatuur. Dat mijn woorden mensen kunnen raken die ik helemaal niet ken, vind ik fijn. Zo ook was tijdens de Letterenpromenade in Oostende een luisteraar danig onder de indruk van een bepaald gedicht. Blijkbaar was de herkenbaarheid zo groot dat ze in een notendop haar leven aan me vertelde. Ik kende haar totaal niet. Ik kijk er telkens van op wat woorden met mensen kunnen doen.
Maar wat me meest van al verblijdt zijn die versleten en vergeelde velletjes met mijn gedichten op de prikborden van mijn dochters. Je kunt ze nog amper lezen, maar ze hángen er wel. Maar dit is allicht niet publiek genoeg om mee te schitteren.
Hoe lang schrijf je al poëzie?
Mijn eerste gedicht schreef ik als tienjarige ter gelegenheid van de verjaardag van Kardinaal Suenens. Ik stuurde het hem op. Hij moet nog steeds antwoorden, maar dat heeft me er niet van weerhouden om te blijven schrijven. Ik ben er nooit mee gestopt. Al die tijd schreef ik voor de kast. Ik borg ze daarin op. Mijn drie opgroeiende kinderen waren mijn eerste lezers. Het is ook op hun advies dat ik drie jaar geleden mijn eerste schrijfcursus ging volgen en aan de eerste wedstrijd deelnam. Het was meteen raak. Ondertussen heb ik een boel interessante poëziecursussen gevolgd, vooral bij Creatief Schrijven onder de vleugels van Daniel Billiet. Ik heb van hem oneindig veel geleerd. Ook Pazzi di Parole is geboren in de kantlijn van schrijfcursussen.
Waag je je ook aan andere genres?
Ik ben een veelschrijver. Verhalen, verslagen, brieven. Zelfs verhandelingen en boekbesprekingen die mijn kinderen voor school moesten maken. Maar dat vroeg ik hun dan eerst heel vriendelijk, natuurlijk. Proza schrijven vind ik ook bijzonder leuk, hoewel ik het ervaar als totaal iets anders. Het sleepte me voorlopig nog niet mee de wereld van wedstrijden en cursussen in.
Poëzie schrijven past meer bij mijn aard. Het vraagt niet de discipline om jezelf urenlang aan stoel en tafel vast te kluisteren. De flarden van zinnen kunnen in mijn hoofd alle kanten op; ze hoeven zich niet te houden aan een verhaallijn. Ook in proza hanteer ik trouwens een eerder poëtische stijl.
Mogen we binnenkort een bundel van jou verwachten?
Ik heb alleszins genoeg gedichten bij elkaar geschreven om er enkele bundels mee te vullen. Maar de som van een reeks sterke gedichten is daarom nog geen sterke poëziebundel. En een sterke poëziebundel verkoopt daarom nog niet. Maar ik denk er soms wel aan. En gedachten zijn creatief. Dus wie weet komt het er ooit wel eens van. Of niet. Postuum uitgeven heeft ook wel iets. En dan een eeuwigheid lang je handen wassen in onschuld.