Mark Boog (Utrecht, 1970) schrijft gedichten en romans. Voor zijn debuutbundel Alsof er iets gebeurt (2000) won hij de C. Buddingh’-Prijs. Daarna publiceerde hij zijn eerste roman De vuistslag (2001). In de hierop volgende jaren volgden dichtbundels en romans elkaar in hoog tempo op. In 2006 ontving hij voor zijn dichtbundel De encyclopedie van de grote woorden de VSB Poëzieprijs, en in 2007 verscheen een eigen keuze uit zijn werk in de verzamelbundel Het eigen oor. In dat jaar was ook de gedichtendagbundel van zijn hand. Zijn nieuwste werk is de twee afdelingen tellende bundel Er moet sprake zijn van een misverstand (2010).
Wanneer bent u begonnen met het schrijven van gedichten?
Ik ben pas op mijn 22e, vertraagd door angst en/of luiheid, begonnen met schrijven. Het ging om slechte verhalen en gedichten – de troep die je normaal op je 14e, 15e schrijft moest er bij mij nog uit (versneld, dat wel, en sommigen komen de fase nooit voorbij, dat is ook waar).
Is uw dichterlijke ontwikkeling een slingerpad of een rechte weg van a tot z?
De weg, zo gaat dat, is een moerassig slingerpad maar lijkt bij het terugblikken kaarsrecht, geasfalteerd, doelgericht en vooraf bepaald.
Heeft u het idee dat u nu fundamenteel andere gedichten schrijft dan een tijd terug?
Het is moeilijk zulke dingen zelf te beoordelen. Ik word nog altijd beter, dat weet ik wel, en kritischer op mezelf, wat voor een deel hetzelfde is.
Schrijft u nu losser of strakker, associatiever of bewuster gecomponeerd?
Tussen los en strak, associatief en gecomponeerd zal ik blijven schakelen, simpelweg omdat het een de behoefte aan het ander opwekt. Ik betwijfel overigens of er sprake is van een tegenstelling; juist associatieve gedichten hebben een sterk verband nodig, een context.
Streeft u in de eerste plaats naar originaliteit, of naar een geolied machientje van taal?
Naar originaliteit streef ik niet, je moet erop vertrouwen dat die er vanzelf is, anders wordt het nooit wat. Dat machientje vind ik best een mooi beeld – al voldoen andere beelden net zo goed – maar het moet, hoewel geolied, wel lekker rammelen en knarsen.
Biedt de taal u voldoende uitdrukkingsmogelijkheden?
De mogelijkheden zijn onuitputtelijk maar onvoldoende.
Zijn er bepaalde gedichten, bundels waar u raakt aan wat u bereiken wil? En zijn er ook teksten die u met terugwerkende kracht liever zag verdwijnen?
Het beste dat ik tot nu gepubliceerd heb, althans in bundels, is volgens mij de tweede afdeling van mijn laatste bundel Er moet sprake zijn van een misverstand. Ook de andere bundels zijn me dierbaar (vooral de tweede, Zo helder zagen we het zelden), zelfs mijn debuut, al zou ik veel gedichten uit die bundel nu niet meer – of sterk veranderd – opnemen. Maar ze hoeven niet te verdwijnen, zo erg is het niet, want er verdwijnt al genoeg.
Is elk gedicht, elke bundel van uw hand steeds weer een verrassing voor u, of is er sprake van een zeker overkoepelend plan?
Plannen zijn niet goed, dat weet iedereen. Verrassingen ook niet. Maar je kunt het soms niet helpen. Ik dicht vanuit invallen, dat wil zeggen vanuit een zin of vergelijking die schijnbaar plotseling opduikt, maar dat sluit andere mogelijkheden bepaald niet uit.
Maakt u veel versies van een bepaald gedicht?
Dat is, door het gebruik van de computer, moeilijk te zeggen. Ik heb altijd het idee dat de meeste gedichten min of meer in één keer tot stand komen, waarna ik er uren- of dagen- of wekenlang, jarenlang voor mijn part, kleine wijzigingen in aanbreng, totdat het goed is. Maar als ik wel eens een oude versie van een gedicht terugvind in een notitieboek of een vergeten bestand, blijken die wijzigingen vaak ingrijpender dan ik me herinner. Ben ik toch aan het werk geweest.
De ‘woordvoerder’ in uw gedichten lijkt verweven te zijn met uw romanpersonages, die solitairen stellig met subtiel ontsporende redeneringen morrelen aan de (on)zin des levens. Zijn die types karikaturen van Mark Boog, verzinsels om de wereld mee te lijf te gaan?
Karikaturen, dat zou kunnen. Mogelijkheden, heb ik altijd gedacht. Zo had het ook kunnen lopen, als het een beetje had mee- of tegengezeten, zoiets. Wel extreme mogelijkheden, natuurlijk, want anders wordt het saai. En verzinsels om wereld en tijd mee te lijf te gaan, dat zijn het ook, want er is geen enkele reden om je ergens aan te houden en bovendien is het met zulke tegenstanders belangrijk om elk wapen ten volle te benutten.
Werkt u voorvallen uit de werkelijkheid weleens om tot gedichten? Of is alles fantasie, illusie?
Voor anekdotische poëzie heb ik geen bijzonder talent, maar soms, stiekem, verwerk ik toch Waargebeurde Zaken. Niemand die het merkt, gelukkig.
Alles is illusie.
Is het dichten organisch met uw leven verbonden of zou u ook zonder kunnen … ?
Of ik zonder zou kunnen? De verleiding om met ‘nee’ te antwoorden is groot, maar de aanstellerij ligt altijd en in iedereen op de loer. Maar ‘ja’ moet ik ook fout rekenen.