Vingeroefeningen in geluk
door Eric van Loo
Elke dichter ziet zich voor de taak gesteld, de poëzie opnieuw uit te vinden. De eigen stem te vinden te midden van het oerwoud van eigentijdse geluiden en de klanklandschappen van voorgangers. Een van ons zal omkijken is de fors uitgevallen bloemlezing die taalkunstenaar Toon Tellegen voor ons heeft samengesteld uit veertig jaar dichterschap. Al vanaf zijn eerste bundel, De zin van een liguster (1980), is zijn eigen stem direct herkenbaar. Vooral wanneer we meerdere gedichten achter elkaar tot ons nemen. In zijn teksten zet hij de werkelijkheid vaak net een beetje uit het lood, waardoor een surrealistische sfeer ontstaat, die mij soms doet denken aan het werk van Magritte. Bijvoorbeeld aan diens schilderij waarbij een man met bolhoed in een spiegel kijkt, en in de spiegel zijn eigen rug en de achterkant van zijn hoofd ziet. Een vervreemdend effect.
Tellegen is niet een dichter van de vierkante millimeter. Ik heb niet de indruk, dat hij eindeloos schaaft en beitelt aan zijn gedichten. Hij is meer een veelschrijver dan een mooischrijver. Klank is geen belangrijk element in zijn gedichten. Weinig assonantie, laat staan rijm. Vormvastheid of metrum ook niet, maar er zit vaak wel een prettig en nonchalant ritme in zijn verzen. Een kenmerkende stijlfiguur die Tellegen inzet om de werkelijkheid uit het lood te zetten is de personificatie.
–
In N. ontmoette ik de onverschilligheid.
‘Waar is je hart?’ vroeg zij.
Zij wilde erop trappen.
Honden blaften,
ik haalde mijn schouders op.
‘Ik ben het kwijt,’ zei ik
en zij liep door.
Mijn hart sprong op, ging wild tekeer.
‘Stil,’ zei ik. ‘Hou je toch stil.
Ik zal je nooit verraden.’
En verder liep ik door de straten,
in het licht van kille lantaarns
en de twijfel haalde mij in, liep met mij mee.
‘Ik heb alle tijd,’ zei zij. ‘Waar gaan wij heen?’
–
–
p.70
Een met veel subtiliteit verteld verhaaltje. Bij nauwkeurige lezing valt op, dat niet alleen de onverschilligheid en de twijfel personages zijn geworden, maar ook het hart van de ik. Het ouderwetse ‘Mijn hart sprong op’ is de aanzet tot deze personificatie. In veel van zijn bundels legt Tellegen zich toe op één thematiek. Vier van de zes gedichten die uit In N. en andere gedichten (1989) in de bloemlezing zijn opgenomen beginnen daadwerkelijk met ‘In N.’: ‘In N. verloor ik iets’, ‘In N. ontmoette ik de onverschilligheid’, ‘In N. zocht ik mijn moeder op’ en ‘In N. zocht ik de doden’. De dichter lijkt in zijn afzonderlijke bundels telkens een andere invalshoek te kiezen om de werkelijkheid, de taal of een specifiek thema te onderzoeken, te belichten.
Tellegen beschikt over een geheel eigen stijl. Er zijn weinig overeenkomsten met of verwijzingen naar het werk van anderen. Een belangrijke uitzondering daarop vormt de cyclus ‘Oosterhoff’, die in zijn geheel in deze bloemlezing is opgenomen. Deze cyclus is niet eerder in een bundel opgenomen, maar verscheen in Tirade (2001). In deze cyclus lijkt Tellegen op Oosterhoff te reageren. Ik ken het werk van Oosterhoff onvoldoende om te beoordelen, in hoeverre Tellegen ook iets met diens stijl doet. Verder lezend in de hier besproken bloemlezing zien we een ontwikkeling in het dichterschap van Tellegen, een verschuiving van accenten. In de eerste helft van zijn oeuvre lijkt de dichter vooral de taal zelf op de snijtafel te leggen. Verwondering over woorden, veel gedichten die gebaseerd zijn op het letterlijk nemen van een woord, of het woord een eigen leven geven door het te personifiëren.
In Wie A zegt (2002) zijn beschouwingen over spreekwoorden het uitgangspunt, waarbij de dichter spanning tussen de woorden creëert door de spreekwoorden letterlijk of op een ongebruikelijke manier op te vatten. ‘God schudt zijn ernstig betwijfelde hoofd – // als voorkomen beter was dan genezen, / dan was hij nergens aan begonnen’ (p.189). ‘De leugen kan traag zijn / moe / niet vooruit te branden’ (p.190). Het leidt tot de nodige meligheid. Het gedicht ‘Opgestaan’ (p.192) begint met ‘Pasen, / regen, verlaten wegen –‘ en bevat de geweldige regels ‘Christus is opgestaan, / zijn plaatsje is vergaan, / Christus is opgestaan…’
In …m n o p q… (2005) gaat de dichter nog een stap verder in zijn deconstructie van de taal, en vormen afzonderlijke letters het onderwerp van de gedichten. ‘Er lag een q in het gras / ik raapte hem op –‘ (p.209), ‘Ik zag een v. / Waar ben jij van? vroeg ik. / Van vrede, zei hij. En jij? / Van niets, zei ik. Ik ben van niets.’ (p.210)
In 1999 nodigde het Nationaal Comité 4 en 5 mei Tellegen uit om enkele gedichten te schrijven voor de jaarlijkse herdenking van de Tweede Wereldoorlog.
–
Een man dacht dat hij vrij was
en een engel sloeg hem neer
–
de man zei dat hij vrij was
en weer sloeg de engel hem neer
–
de man zei opnieuw dat hij vrij was
en opnieuw sloeg de engel hem neer
–
toen schreeuwde de man dat hij vrij was,
dat hij altijd vrij was, dat hij nooit iets anders dan vrij zou zijn
en de engel sloeg hem tot bloedens toe neer
–
en schaamte en vergeefse moeite woeien op
en verspreidden zich als stof
over de grijze aarde
–
en de man stamelde dat hij vrij was,
dat hij dacht dat hij vrij was
–
en de engel vloog weg.
–
–
p.233
Een pittig gedicht. Tellegen heeft zijn opdrachtgever geen wat mijmerend, verhalend gedicht gestuurd, wat op basis van zijn werk tot dan toe misschien verwacht kon worden. Het is een keihard gedicht, dat laat zien dat vrijheid geen vanzelfsprekendheid is. Misschien was Tellegen er zelf ook een beetje van geschrokken. Pas tien jaar later vond het gedicht zijn weg in een reguliere bundel: Stof dat als een meisje (2009). ‘Gevecht met de engel’ zou een betere titel voor deze bundel zijn geweest. In veel van de 19 (!) gedichten uit deze bundel die Tellegen in zijn bloemlezing heeft opgenomen wordt met een engel gevochten. De engel wordt door de dichter hier niet als een vriendelijke, zachtmoedige boodschapper afgeschilderd. ‘Een engel streelde een man, kuste hem / en sloeg hem neer, / maar niet noodzakelijkerwijs in die volgorde’ (p.237). Drie jaar geleden had ik het genoegen zijn bundel Wonderbaarlijk buigt zich over water voor Meander te recenseren. Die hele bundel handelt over een relatie tussen ‘Wonderbaarlijk’ en het lyrisch ik. ‘Wonderbaarlijk’ kwam mij toen al voor als een engelachtig personage. Misschien een soort revanche van Tellegen op de strenge en gewelddadige engel die hij ons in 2009 voorschotelde. ‘Wonderbaarlijk’ is misschien wel gewoon ‘zij die wonderen baart, veroorzaakt’. Alle gedichten uit de bundel eindigen met de veelal letterlijke constatering ‘zij houdt van mij’.
Een van ons zal omkijken heeft een opmerkelijke ondertitel: ‘zijn mooiste gedichten’. Niet zijn beste of bekendste, maar mooiste. De dichter heeft zelf de selectie gemaakt, waarbij hij geput heeft uit het werk vanaf zijn eerste bundel (1980) tot zijn meest recente (2018). In de inhoudsopgave is zichtbaar, dat Tellegen niet in alle bundels evenveel mooie gedichten aantrof. Een aantal bundels moet het met minder dan vijf gedichten doen, terwijl andere bundels meer dan vijftien gedichten opleverden die de tand des tijds hebben doorstaan. Met 23 gedichten is zijn meest recente bundel, Glas tussen ons (2018), oververtegenwoordigd. Wat meer terughoudendheid zou op zijn plaats geweest zijn.
Met deze fors uitgevallen bloemlezing lijkt Tellegen zijn dichterschap te willen onderstrepen. Hij debuteerde als dichter in 1980, vier jaar voordat zijn eerste kinderboek verscheen (Er ging geen dag voorbij. Negenenveertig verhalen over de eekhoorn en de andere dieren – 1984). Zijn bibliografie (die op Wikipedia niet eens volledig was, ik heb zijn laatste drie bundels moeten toevoegen) overziend, vraagt men zich ook af, waar hij de tijd vandaan haalde om zoveel te schrijven. Hij was immers ook huisarts en vader, al is bekend dat zijn beroemde dierenverhalen als vertellingen aan zijn kinderen ontstaan zijn. In mijn inleiding noemde ik hem een veelschrijver. De omvang van de bloemlezing laat ook zien, dat hij moeite heeft met schrappen. De bundel doorlezend zijn er weinig gedichten die ik er echt uit vind springen, al blijft het keer op keer een ervaring Tellegens wereld, die aan geheel eigen wetten onderworpen is, te betreden. Ik denk, dat niet alle gedichten zich buiten hun oorspronkelijk bundel evenzeer op hun gemak voelen. ‘Ik schrijf omdat ik wil schrijven / dat ik gelukkig ben’ (p.147) schreef hij in 1998 in ‘Waarom schrijf ik’. Twee jaar eerder schreef hij ‘Als mijn gedachten dansen rust ik uit.’ (p.120) Maar in Minuscule oorlogen (2004) klinkt het heel anders: ‘Stemmen in mijn hoofd – / ze doen maar één ding: / mij tegenspreken. / “We spreken jou helemaal niet tegen!”’ (p.204) Ik lees zijn gedichten vooral als gedachteoefeningen, misschien wel als vingeroefeningen in geluk. Zijn gedichten laten zich het beste lezen in hun oorspronkelijke bundels, waarin ze met elkaar in gesprek gaan. Wie van bloemlezingen houdt, krijgt met deze bundel van meer dan 300 pagina’s voor slechts € 15,- echter veel waar voor zijn geld. Laten we in ieder geval hopen, dat het laatste gedicht uit deze bundel –het enige gedicht dat niet eerder gepubliceerd is– niet zijn laatste mededeling aan ons zal zijn:
–
Ik sta voor een afgrond –
mijn afgrond,
die één millimeter diep is en één millimeter wijd
–
mijn doodsverachting treuzelt.
–
____
Toon Tellegen (2019). Een van ons zal omkijken – Zijn mooiste gedichten. Uitgeverij Querido, 312 blz. € 15,- ISBN 9789021416878