eb
het mooie aan strand is dat je het
met je meeneemt
dat het meer dan ooit aan je kleeft
als je het wilt verliezen
we vonden de zee alleen mooi
met eb – als de branding de aarde
teruggeeft aan het vaste land
als kind wacht je op eb
op het terugtrekken van water
tot je de grote oversteek kunt wagen
nu ouder – ik wacht op vloed
het eeuwig terug trekken lijkt
tot een eind gekomen
(je zou je zo ver kunnen terug trekken
tot je haren in hun zakjes schieten
totdat je hoofd in de hals verdwijnt
en iedere teen iedere vinger schuchter
terug naar binnen kruipt
zo ver tot je schaduw in je lippen
danst – en bij het openen van de mond
voor eeuwig opgesloten blijft
je bent een onledig mens
teruggetrokken in de huid
van je voorvaderen
teruggetrokken in de huid van de aarde
wachtend op vloed – wachtend op eb
wachtend op het uitbeitelen van schaduw
wachtend tot iemand je schim terug spoelt)
er
er zijn dagen dat je wilt huilen
zodat iedereen weet – niemand vraagt
hoe het gaat of waarom
je niet lacht omdat je huilt
er zijn jongens die je wilt
laten huilen omdat ze dan mooier
omdat ze dan zachter blanker
en ergens is het mooier
waar het stiller is
ergens is het mooier waar het stiller
ergens vind je in een ander
de ander die je ooit verloor
er sijpelt iets – er breekt
er schemert iemand in je door
ik vind mijn moeder in een winkelruit
mijn moeder gebruikt haar vaders wandelstok
eerder dan dat hij dat deed
ik hoor ‘s nachts haar sloffen op de gang
vragen of het toilet nog dichter kan
het is de dood die zwijgzaam inhaalt
en tussen plassen van licht balanceert
zij zaagt aan zijn koord
of drukt zich tegen muren
we gingen eens naar de zee
daar was de morgen koud
ik voelde het ruisen in haar botten
harder dan in een schelp
haar botten zeiden mij
als ooit een morgen komt aan zee
warmer dan vandaag
laat ons dan hier maar gaan
ik vind mijn moeder in een boekenkast
ze staat op een kaft te lezen
ik vind mijn moeder in mijn wieg
ze zegt: ‘waar ben je toch gebleven?’