Rogier de Jong (Groningen, 1952) schrijft geen hermetisch gesloten gedichten maar poëzie waarin hij kan wonen. Na literaire aanloopjes in 1972 (Tirade) en 1988 (De Brakke Hond) begon hij in 2018 te publiceren in Ballustrada en Meander Magazine. In 2019 verscheen bij uitgeverij Liverse zijn debuutbundel Memento, die in de pers en op podia goed werd ontvangen. Najaar 2020 wordt zijn tweede bundel verwacht, Seinpost, eveneens bij Liverse; daaruit de onderstaande gedichten.
Op verzoek van het literair periodiek Ballustrada stelt hij op dit moment een rubriek samen over dichters die een band hebben met Zeeuws-Vlaanderen, onder wie Jacques Hamelink.
foto Ria Van den Abeele
–
Eerst was er de zee. Toen kwam het land
en het land viel als een steen in het water
– heiland gedoopt. Daarna groeven we een
–
tunnel zodat we de hel konden insluiten.
Godsdienst komt uit de woestijn: zand
zaait een land van belofte. Eerst was er
–
de zee en toen kwam het land. En
het land zoog de zee op en werd
een spons een tabernakel een tempel.
–
Men neme een lijvige pollepel, een klok
zonder klepel, men neme een boormachine
–
en een verstopt zoutvaatje. Men neme
een veel te mooie vrouw en een weduwnaar,
–
een fortuin en een bedelaar, men neme
een waterval, een woestijn. Men neme
–
een stem en een weggeworpen biljet,
men neme een pop en een huilend
–
meisje, een arm, een knokige schouder
men neme een scheerspiegel, een vuurtoren.
–
Ik heb mijn ledematen
afgedaan en in het veld
neergelegd: een ploeg een
vijzel een vuistbijl een
–
straaljager. Ik heb ze stuk
voor stuk van mijn lichaam
geschroefd en aan de wereld
verzegd. Ik heb mezelf
–
binnenstebuiten
gekeerd: de wereld tot
voorwerp gemaakt en
mijn lichaam tot dier.
–
opgedragen aan Maxim Februari