Boksen tegen eigen schaduw
door Roel Weerheijm
Machismo.
Nadat ik de bundel Dolhuis van Lucas Hirsch eenmaal tot me door had laten dringen, is dit woord blijven hangen. De auteursfoto op de achterflap riep dit woord al op. Geen verplicht pasfotokiekje, die foto: de hele achterflap is uitgetrokken voor een portret in een vers omgespitte lap landbouwgrond, met een artificieel karkas van een onbestemd dier en daarachter de dichter in kwestie, die compleet met bokshandschoenen, Kweetniet-overhemd en tattoos de camera in kijkt.
Ook zijn blik is anders. Geen diepzinnige blik of minzame lach, Hirsch kijkt geslagen in de lens. Als iemand die zojuist slecht nieuws te horen heeft gekregen.
Dolhuis bestaat uit 35 genummerde gedichten, sommige weer bestaand uit meerdere delen, die in vijf cycli zijn verdeeld naar de vijf stadia van rouwverwerking die de bekende psychiater Elisabeth Kübler-Ross onderscheidt: ‘Ontkenning’, ‘Protest’, ‘Onderhandelen & Vechten’, ‘Depressie’ en ‘Aanvaarding’.
Heeft Lucas Hirsch slecht nieuws te delen? Moeten lezers zich voorbereiden op rouwverwerking? Tijdens het lezen van Dolhuis drong zich een regel van H.H. ter Balkt aan mij op: ‘het traklt in de beschaving’, uit diens bundel Vuur, een bundel die bol stond van de maatschappijkritiek. Ter Balkt verwees naar de knettergekke dichter Trakl om maatschappelijke misstanden te benoemen. Hirsch lijkt een soortgelijk doel met deze bundel te hebben. Hier kom ik op terug.
Het is een zeldzaamheid in Dolhuis, maar sommige gedichten gaan over individuele drama’s. Nr. 26 is een gedicht over de dood van een jonge vrouw, een van mijn favoriete gedichten uit deze bundel. ‘Er was iemand die een kluwen wierp’, waarna in emotionele, maar desondanks poëtisch krachtige zinnen het bekende gevoel postvat dat hoort bij de dood van een naaste.
Het eindigt aldus:
Ik durfde niet te praten met de vrouw die haar kind
en de man die zijn dochter in de aarde had gelegd
Ik viel uit mijn stem en brak voor je voeten
Ik weet niet of die dag de zon scheen
maar je wees me erop dat de sterren
zo mooi en kalm die nacht
De zin niet afmaken, meer suggereren dan benoemen: dit is nog eens een einde!
Gedichten zoals ‘Nr. 26’ niet te na gesproken: de meeste gedichten in deze bundel schreeuwen de pretentie uit urgente dingen te zeggen over allerlei maatschappelijke misstanden. Veel gedichten verweven verschillende losstaande situaties met elkaar, het verband is lang niet altijd duidelijk, maar het werkt. Soms.
Een sterk voorbeeld is ‘Nr. 14’. De eerste strofe staat, behalve voor het vervolg van het gedicht, wat mij betreft net zo goed voor Hirsch’ houding in deze bundel:
Als hij opendoet blijkt dat er een brandende krant op de stoep ligt
waarop de man besluit het brandje uit te stampen
en dan merkt dat er een drol onder de krant verborgen is?
Hirsch stampt in Dolhuis brandjes uit om vervolgens de rotzooi eronder te ontdekken. Het vervolg van het gedicht zelf is een reeks ‘drollen’ onder brandjes. Hirsch kaart dingen aan uit de landelijke politiek:
Nederlandse politici wisten van de geheime martelvluchten
van de CIA
maar ook kleinburgerlijke rafelrandjes:
lees ik dagelijks de postings onder het nieuws
op de website van De Telegraaf
om te eindigen met:
iets te maken met kerst
Of dit klopt, weet ik niet, maar dat lijkt me minder belangrijk. De verwijzing naar onwetendheid of desinteresse in geschiedkundige feiten, de verwijzing naar een lakse houding waar het gaat om ernstige zaken en de verwijzing naar het boerse afreageren van proleten in reacties op internetpagina’s maken dit gedicht sterk.
Maar lang niet alle gedichten zijn zo sterk. Lang niet alle gedichten maken de urgente indruk op mij die ik verwacht van, of zoek in de opzet van Dolhuis. ‘Nr. 8’ bijvoorbeeld begint bij de marteltechniek ‘waterboarden’: die techniek zou een Nederlandse uitvinding zijn uit de VOC-tijd. Hirsch brengt vervolgens de executiemethode van het Videla-regime in herinnering, waarbij gevangenen gedrogeerd uit vliegtuigen in de oceaan werden gegooid, om via Zorreguieta de aandacht op Koningin Beatrix en kroonprins Willem-Alexander te vestigen: piloot en actief in het watermanagement. Cirkel rond. Het verwarrende gedicht eindigt met:
Und wo ist mein Fahrrad?
Ik begrijp het niet. Dus omdat Willem-Alexander in het watermanagement zit, herhaalt de geschiedenis zich? Is ons land fout omdat Nederland via prinses Máxima banden heeft met een land waar ooit een dictatuur was? (En als dat het probleem is: met welk land kunnen we ons dan wél veilig verbinden?) En vanwaar de verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog? Omdat ons koningshuis meer Duits dan Nederlands bloed heeft? En is dat dan fout?
Spierballentaalgebruik, de opsomming van losstaande feiten rond marteling en dictatuur waartussen een verband zou moeten bestaan, dat er met de beste wil van de wereld niet in te ontdekken is. De grote bek staat hier voor de boodschap.
Machismo.
Ik vind het leuk om poëzie te lezen die ik niet helemaal begrijp, dat is een van de mooie kanten van poëzie, maar dat lijkt me in dit kritische gedicht, of überhaupt in deze hele bundel, nou net niet de bedoeling.
Vaker werkt het stampvoeten om de maatschappelijke rafelranden op de zenuwen. D’accord, Thomas Vaessens wilde dat de literatuur weer de straat op ging, met beide poten in de modder van de maatschappij ging staan. Maar liever een goede bundel over elfjes en feeën dan een bundel die geregeld uit de bocht vliegt en stijf staat van de testosteron.
Laat onverlet dat het goed is om een rijke, van zichzelf vervreemde, decadente samenleving nog even op de pijnbank te leggen. Al is het lekker vrijblijvend in een land waar je niet wordt opgesloten voor je mening. Niettemin: laat zinnen zoals ‘Ooit een varken horen gillen als een boer zijn ballen zonder verdoving uit zijn buikholte grabbelt? We doen het voor het vlees’ tot je komen.
Pijnig ons, Lucas Hirsch! Het is jammer dat hierop deze zin volgt: ‘Badend in mijn eigen zweet word ik iedere ochtend vijf minuten voor de wekker afgaat wakker’. Alsof het voorgaande een kwade droom was. Dolhuis stáát tenminste met beide poten in de modder van de maatschappij – ook al vraagt dat om clichés.
Neem bijvoorbeeld deze retorische vraag: ‘Kan je in een miljoenenstad verhongeren zonder dat iemand het ziet?’ Of zie deze strofe:
noemt men het fraude
Laat je er vijfhonderd miljoen verdwijnen
heet het een verkeerde investering
Of deze zin, over zogenaamde oude ambachten: ‘Wist u bijvoorbeeld dat u van bloembollen soep kan koken?’ Had ik al gezegd dat Hirsch soms uit de bocht vliegt?
Machismo. Het geheven vingertje dat vaak met dit soort poëzie gepaard gaat (Ter Balkt is een fijne uitzondering) blijft in Dolhuis weliswaar enigszins achterwege – daartoe vervullen de bokshandschoenen op de auteursfoto een verhullende rol. Hirsch wil vechten. Omdat alleen macho’s willen vechten. Maar het is de vraag of Hirsch niet vooral tegen zijn eigen schaduw bokst.
***
Lucas Hirsch (1975) schreef eerder de bundels famile gebiedt (2006) en Tastzin (2009).