Ik tegen de rest
door Joop Leibbrand
6 januari van dit jaar, Driekoningen, was de officiële verschijningsdatum van Martinus Benders´Wôld, Wôld, Wôld! Geselliche Fersna for Heelhouts Familje´ De dag dus van de Openbaring van de Heer, de dag van de epifanie, een term die in literair opzicht gebruikt wordt ter aanduiding van een plotselinge, verwarrende openbaring. Beide betekenissen functioneren. Het eerste gedicht van de bundel is getiteld ‘De Drie Wijzen’ en daarin wordt de auteur als ware hij de Heer zelve door een drietal mannen de wereld ingevoerd, en de bundel als geheel is een indringende, ontregelende leeservaring.
December 2011 liet dichter Martinus Benders op facebook weten dat Wôld, Wôld, Wôld! nadrukkelijk niet slechts een dichtbundel zou worden, maar een soort gesamtkunstwerk van naar schatting tussen de 350 en 400 pagina’s groot.
November 2012 berichtte hij: “Wôld, Wôld, Wôld! is bijna klaar. Het is een heel onconventionele bundel geworden van 222 pagina’s. Een professioneel dichtend collega omschreef het als ‘een hallucinogeen, mogelijk explosief mengsel van steengoede gedichten, bizarre vondsten en clowneske aanvallen op het complete Nederlandse literatuurlandschap.’ […] Behalve een van de meeste experimentele bundels ooit gemaakt in de Nederlandse Literatuur is het ook de eerste gepersonificeerde dichtbundel. Elke lezer die het bestelt treft voorin een werk aan dat Ome Friedrich hoogstpersoonlijk voor hem of haar heeft geschreven. Naar verluidt gaat Ome Friedrich tips geven en jouw literaire waarde bepalen. Een bundel, kortom, waarmee de hele familie dikke strand- of autopret kan hebben..”
Zo’n boek wil je wel ontvangen en het moet gezegd: het stelde geenszins teleur, want meteen op de eerste tekstpagina al word ik door die ‘Ome Friedrich’ als ‘Beste Joop’ toegesproken toch vooral mijn best te blijven doen voor de literatuur, mijn konterfeitsel in één afbeelding gevangen met dat van Nietzsche. Er zijn slechtere manieren om de recensent voor je in te nemen. Ook in het Voorwoord vind ik mezelf terug, als ik word aangespoord naar een bankje in het vlakbij mijn huis gelegen park te gaan om daar de bundel te lezen. Met dank aan Google Earth is een foto van de beoogde plek afgedrukt en als het een mooie voorjaarsdag was geweest, had ik graag aan Benders’ oproep gevolg gegeven. Nu sleepte ik de bundel mee naar de Oostenrijkse sneeuw, waar op de laatste bladzijde, aan het eind van een filippica tegen Femke Halsema in haar hoedanigheid van voorzitter van de VSB Poëzieprijs 2012 mijn naam nog een paar keer valt en ik er o.a. terloops aan herinnerd word deze bundel ‘helemaal voor niks’ gekregen te hebben.
Mijn exemplaar is dus een uniek exemplaar, en dat geldt voor iedere bundel die Benders een besteller toestuurt. Als het dankzij printing on demand mogelijk is iedere bundel afzonderlijk te laten vervaardigen, waarom zou je dan niet het verbond met de lezer aangaan? Wie bereid is in plaats van de gewone paperback een duurdere luxe editie aan te schaffen, mag er zelfs op rekenen dat de auteur voor hem of haar gedichten op maat schrijft, die later dan ook weer in een verzamelbundel zouden kunnen komen, zodat Wôld, Wôld, Wôld! de eerste dichtbundel is, waarmee een lézer zich de onsterfelijkheid koopt. Hij betaalt daarvoor echter wel een prijs, want omdat hij verplicht wordt zijn anonimiteit op te geven, kan hij zich niet langer meningloos verschuilen.
Wôld, Wôld, Wôld! doet er alles aan zich aan de kwalificatie ‘dichtbundel’ te onttrekken. (‘Dit boek, waarde lezer, is een raam./ Lezend krijgt u het niet open. Tja.’) Dat begint al met de vormgeving, want het boek kreeg het uiterlijk van een forse doos De Zwaluw-lucifers mee, ongetwijfeld om het ‘explosieve’ karakter ervan te benadrukken. Wôld, Wôld, Wôld! zou je kunnen omschrijven als een experimenteel planmatig concept, dat behalve aan poëzie (in een ver doorgevoerd spel met vorm en inhoud), volop ruimte biedt aan literaire satire in de meest brede vorm, namelijk zowel gericht tegen critici (de censuurmilitie), collega-dichters, tijdschriftenbonzen en uitgevers, als vertegenwoordigers van instanties als het Genootschap Onze Taal en het Nederlands Letterenfonds.
Steeds is het pesterig ‘ik tegen de rest’. Vooral de ‘netwerkers’, ‘de gesubsidieerde zetbaasjes die de Nederlandse poëzie bestieren’, moeten het ontgelden. Er vallen tientallen namen, en zoals het gaat met satire, sommigen zullen het misschien wel betreuren niet genoemd te worden. Piet Gerbrandy heeft in ieder geval geen klagen. Als een soort running gag becommentariëren zijn zogenaamde facebookberichtjes de tekst.
Naast gedichten en brieven bevat de bundel ook prozagedichten (waaronder het fraaie mini-essay ‘Van God tot Google’) en veel visuele en concrete poëzie, soms als ‘beeldgedichten’ enkel bestaande uit typografie. De min of meer conventionele gedichten, handelen vaak over het dichterschap, seksualiteit (‘Het vrouwenbeen is het stokbrood van de poëzie’) of betreffen jeugdherinneringen. Het volgende gedicht is qua toon in feite a-typisch voor de bundel, maar het bevalt me zeer.
Zeiksnor was een hond die we op straat hadden gevonden.
Een groot, zwart, harig vies beest met een enorme snor.
We woonden met zijn achten in de Willemstraat.
Paul, Arno, Ilse, Tesla, Patrick, Jeroen, ik en een jongen
wiens naam ik kwijt ben.
Ik was 17. Ze waren de hele dag aan het barricaderen
met keilbouten. Keilbouten waren helemaal de shit.
Beddenspiraal voor het raam
en keilbouten erin zo veel mogelijk keilbouten.
Zeiksnor rende constant achter zijn eigen staart aan
met zijn druipende Nietzsche-snor
die ewige Wiederkehr des Gleichen
Omdat er geen water was
was hij de enige die binnen mocht schijten,
wij buiten, in een getimmerd hokje, pal voor de moskee
hurkend naar de schoenen van moskeebezoekers kijkend.
Mijn vaders eerste stap in een kraakpand
ging met veel gevloek gepaard,
Zeiksnor had vlak bij de zorgvuldig gebarricadeerde ingang
een flinke drol gedraaid. Ik zie hem nog staan,
met een rood nondejuhoofd
zijn rechterschoen over de drempel schrapend,
met zijn linkerhand leunend op de gebarricadeerde deur,
op zijn mooiste lerarenschoenen.
Volgde een bliksembezoek aan mijn kamer,
om te inspecteren of alle meubels nog heel waren.
Hetzelfde geldt voor ‘Aanvallen’, waarin Benders een onverwacht tedere kant toont en logenstraft dat gedichten schrijven niet meer van deze tijd zou zijn. Niet voor niets is hij de ‘vervloekte vader’ met ‘zijn achterlijk geloof in de magie van een enkel woord.’
Aanvallen
Ik heb aanvallen.
Wil niet herinnerd worden als de man met aanvallen.
Schrik wakker en snak naar adem. Dronken als een tor in bed.
Mijn kleintje die op dezelfde kamer slaapt vraagt
‘Papa, waarom doe jij zo?’
Het enige dat ik verzinnen kan met mijn dronken kop
‘omdat ik een vlinder ben, Mavi’. Ze is al bijna vijf.
Ik hoor haar denken.
‘0.’ zegt ze.
Zo veel wereld in een enkele letter.
Zo veel spijt die zijn drakenvleugels kwijtraakt.
Eerder is dit de dominante toonzetting van de bundel:
Leer in één minuut gedichten schrijven
Vermijd wowtypes.
Zoek kritische klootzakken.
Schrijf dingen die ze leuk vinden.
Schrijf dingen die ze aanprijzen.
Schrijf dingen waar ze geen reet van snappen
maar die ze aanprijzen uit angst.
Ontmasker ze dan als corrupte fraudeurs
en ga beginnelingen aanprijzen.
Roep dat je nog niet eens begonnen bent.
Schrijf dan iets wat je moeder aan het lachen maakt.
De opmerkelijke titel Wôld, Wôld, Wôld! gesellichefersna for heelhouts familje speelt met klank en woordbetekenissen. Wôld zou een woord zijn uit het Keltisch en ‘vlak open land’ betekenen (waarmee Nederland bedoeld kan zijn), maar de drie herhaalde W’s lijken me ook het wereldwijde web aan te duiden.
Op de klank af lees je ‘fersna’ als verzen, maar in het Oudnederlands betekent het hiel, terwijl ‘heelhouts’ eigenlijk een verouderde benaming voor spijkers is. Niets is wat het lijkt dus, en zo is Benders’ ‘gesamtkunstwerk’ enerzijds een soort Groot Vakantieboek, en anderzijds een bijna Multatuliaanse onderneming, compleet met manuscriptfictie *) (het voorwoord van de duivelachtige – zie de foto op het achterplat – Rob Zeeman) en Pak van Sjaalman (de brieven, de e-mails, de foto’s, de terzijdes).
Het boek is bont, en mede daarom schoten me regels uit de slotpagina’s van de Max Havelaar door het hoofd. Hoe stond het daar ook weer?
Ja, ik zal gelezen worden! Als dit doel bereikt wordt, zal ik tevreden zijn. Want het was me niet te doen om goed te schrijven… ik wilde zó schrijven dat het gehoord werd. […]
‘Het boek is bont… er is geen geleidelijkheid in… jacht op effect… de stijl is slecht… de schrijver is onbedreven… geen talent… geen methode…’
Goed, goed, alles goed! Maar… […] wederlegging der hoofdstrekking van mijn werk in onmogelijk!
Hoe luider overigens de afkeuring van mijn boek, hoe liever ‘t mij wezen zal, want des te groter wordt de kans gehoord te worden. En dit wil ik! […]
Dit boek is een inleiding…
Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het nodig zal wezen…’
Om de hoofdstrekking gaat het, en die is tweeledig. Ten eerste: het is onontbeerlijk dat literaire kritiek op de man speelt. Ten tweede: poëzie is een zaak van de weerbarstige, onafhankelijke enkeling die unverfroren zijn eigen weg kiest.
We hebben van Martinus Hendrikus Benders nog wel meer te verwachten!
***
De bundel is te bestellen via www.loewak.nl/dutch/
*) Op die veronderstelling kwam op facebook deze prompte reactie van de dichter zelf:
‘Hoe kom je er bij dat Rob Zeeman een fictieve entiteit is? Die mijnheer bestaat gewoon hoor. En het voorwoord is 100% door hem geschreven.’
Waarvan akte [JL].