Ontbijten in het zelfbedieningsnachtrestaurant
door Levity Peters
Kort geleden kreeg ik een gedicht onder ogen waarin om verdriet uit te drukken het woord ‘uienschillen’ werd gebruikt. Om tranen van in de ogen te krijgen. Je kunt natuurlijk ook huilen van onmacht. Ik moest denken aan de Joodse psalm 134 die begint met ‘Aan Sions stromen zaten wij, ook weenden wij‘, en die eindigt met ‘Welzalig hij die uw kinderen op de rotsen zal verpletteren.‘ Ik heb dit altijd geweldige poëzie gevonden, omdat het gevoel van onmacht wordt aangevuld met onverhulde agressie, vernietigingsdrang zelfs. Het mooie is dat je de overgang van de ene emotie naar de andere meemaakt. Van diepe treurigheid kom je als lezer geleidelijk tot het gevoel opstand, verzet. Deze psalm bestaat niet doordat de dichter iets moois wilde maken, maar vanuit een diepe urgentie.
De debuutbundel van Tuvit Shlomi, Avond Malen, begint met een menu:
Bij etablissement Avond Malen is het eten of gegeten worden.
Avond Malen biedt u een menu in zes gangen.
Het menu eindigt met:
Zelfbediening.
Alles op het menu is verkrijgbaar.
U heeft geen keuze.
Ik citeer de rugtekst: ‘De menukaart leidt je via het voorgerecht en de soep een leven binnen vol klanken en beelden, interne zeeën en woestijnen. Dan volgt het vlees dat diep verlangend wordt opgediend – maar wat innige liefde leek, verandert al snel in een kwellende fata morgana. Zo reis je de vierde gang binnen – al dwalend op zoek naar de smaak van het thuisland.’
Dat het vlees in dit zelfbedieningsnachtrestaurant diep verlangend (?) wordt opgediend, zij de uitgever vergeven. Maar verder lijkt de poging om ons lekker te maken voor deze poëzie geslaagd. Je wilt alleen nog maar smullen. En waarvan genieten we meer dan van gedichten over liefde? Direct dus naar de derde gang, ‘Vlees op een bedje van sla’. De eerste hap:
Liefde
Hoe jouw tong mijn lippen kust, met speeksel speelt
Daarin ben ik in het geheel niet geïnteresseerd
Ik wil dat je mij vasthoudt en mij streelt
en mij mijn lange foutenlijst dicteert.
Pardon!? Het ging toch over liefde? Wanneer het kussen haar niet interesseert, waarom schreef zij het dan op? Hoe bestaat het dat wanneer je nabijheid verlangt, geborgenheid, dat je tezelfdertijd afgewezen wilt worden op je fouten? De innerlijke tegenstrijdigheid is overduidelijk, dat ze een masochistische inborst heeft is evident, maar wat schotelt ze ons hier mee voor?
Maar mijn interesse is gewekt. Schotelt zij ons haar leven al vrouw voor als een martelgang met een masochistische tendens?
Bewustzijn
Hoe ooit kan ik vergeten wie mijn lief
ik ben mijn lief versleten
duizendmaal uiteen gereten
door papier mijn
papier mijn lief
Ik kan niet eten als ik telkens
weer moet weten wie ik was
als ik zijn zou wie ik ben
mijn lief ik weet ik weet het
maar ik ben mijn lief wie
ik ben mijn lief maar in
G’ds naam wie ben ik en als
in ben in G’ds naam als
ik ben die ik zijn zou als ik was
waarom ben ik dan niet
mijn lief en
niet bij jou
Je zou dit kunnen omschrijven als berijmde radeloosheid. Je zou kunnen wijzen op de Bijbelse associaties: G’ds met JWH; het Ik Ben Die Ik Ben, met al de manieren waarop zij zichzelf kwijt is. Maar hier overheerst het sadisme: ‘Ik ben (!) mijn lief versleten/ duizend maal uiteen gereten’. (Uiteen gereten door papier, het staat er echt!) – en de machteloze hoogmoed waarmee zij (bij gebrek aan beter) haar eigen lief probeert te zijn.
Maar, om in het voetspoor te blijven van Tuvit Shlomi: ik doe dat niet.
Dat dit gedichtje door klank- en/of rijmdwang is gedicteerd, evenals het vorige, staat voor mij vast. Daarnaast vind ik het gedichtje tenenkrommend puberaal. Dit zijn de wanhoop en de verwarring van een in de liefde onervaren meisje dat zichzelf erg serieus neemt. In Godsnaam! Op naar de volgende gang.
Dit is de laatste strofe van ‘Amuse’: ‘Appelmoes’:
Ze was razend, ze was woest
Mannen zijn vaak grote schoften
Sindsdien is er appelmoes
Waarop geen commentaar.
‘Tussen gerechten van het land’ heeft als motto:
Heb intrinsieke waarde
En wortels in de aarde
En ook wat in de soep.
Dit is lichtvoetig, zoals de rugtekst heeft beloofd. Erg lichtvoetig.
Ik herinner mij de ergernis van Gerrit Komrij over de reactie van de voormalige directeur van een waterleidingsbedrijf, (een droogstoppel) die naar aanleiding van de regel ‘Hij schiep het zink voor waterleidingbuizen’ uit het gedicht ‘Gods wijze liefde had ‘t heelal geschapen’ van J.A. dèr Mouw opmerkt, dat er bij zijn weten voor die buizen nooit zink was gebruikt.
Poëzie dient te betoveren, zet de alledaagse prozaïsche beslommeringen buiten de deur. Ik vind geloofwaardigheid wel belangrijk. De dichter(es) hoort te weten waarover hij of zij schrijft. Daar valt of staat een gedicht mee.
Wanneer ik de gedichten lees van Tuvit Shlomi, dan hoor ik ze als het ware voorgedragen. Een glaasje erbij, en ze glijden naar binnen als – als wat dan ook. Je moet alleen ophouden erbij na te denken. De zogenaamde werkelijkheid even vergeten, en weg durven zakken in een plezierige maar niet helemaal pretentieloos opgeroepen roes.
Shlomi spiegelt zich wel aan andere dichters en dichteressen: Hanny Michaelis, van wie zij een niet al te best gedicht compleet citeert en Ingmar Heytze.
Het gedicht ‘Wanneer wordt het licht’ associeerde ik met het bovenvermelde gedicht van Dèr Mouw. Zij schreef: ‘Voor het lezen is de nacht niet gemaakt/ Anders hadden ze het licht wel aan gelaten’. Dèr Mouw: ‘het zonlicht spaarde Hij uit, als wij toch slapen.’
Nadat ik alles braaf opgegeten heb, kom ik tenslotte bij het dessert:
Epiloog
Ik geloof
dat ik een bundel
met gedichten heb geschreven
zo veel koffie dat ik daarbij bijna
was gaan overgeven
Nu is het al morgen
licht begint me in te halen
Wat hier staat
is resultaat
van slecht verteerde avondmalen.
Na de laatste regel kon ik slechts knikken. Slecht verteerde ideetjes, impulsen, slecht verteerde literatuur, en op een soms onverteerbare manier opgediend. Teveel willekeur. Poëzie is woordkunst. Bij teveel regels in deze bundel had ik de neiging om met de woorden te gaan schuiven, zoveel woorden zou ik weg willen strepen, andere vervangen door andere, complete zinnen had ik voorgoed willen laten verdwijnen.
Is Tuvit dan talentloos? Dat denk ik niet. Met verwondering heb ik een aantal gedichten hardop gelezen, en was inderdaad betoverd door de klank. Maar ik ben bang dat zij tijdens het schrijven zelf te taaldronken was om na te kunnen denken over wat zij bedoelde uit te drukken.
Is dit de lichte poëzie waarin volgens de rugtekst Shlomi excelleert? Ook lichte poëzie schrijf je vanuit een innerlijke aandrang. Maar lichte poëzie vereist tevens beheersing van de taal. Alleen dan kan er worden gespeeld. Wie wil er niet even door een leven kunnen zweven dat je het even niet zo zwaar hoeft te nemen?
***
Tuvit Shlomi (1980), biologe en journaliste, werd geboren uit een Nederlands-Joodse moeder en een Israëlische vader. In 2009 ontving ze onder de naam Wallada bint al-Mustaqfi de El Hizjra Literatuurprijs. Avond Malen is o.a. aan deze Wallada – een 11de-eeuwse Andalusische feministische dichteres – opgedragen.
Sander de Vaan had voor de rubriek ‘Wereldpoëzie’ een uitgebreid interview met haar.