Een zoektocht
door Hans Puper
Geert Buelens is, behalve dichter, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde in Utrecht. In die hoedanigheid gaf hij enkele keren een college van een kwartier voor de boeiende site Universiteit van Nederland. In ‘Moet een goed gedicht rijmen?’ noemt hij de bewust aangebrachte relatie tussen vorm en inhoud de essentie van alle poëzie. Dat gebeurt op heel verschillende manieren en hij demonstreert dat aan poëzie van totaal verschillende dichters: Nijhoff, Van Ostaijen, Freddy de Vree en Tonnus Oosterhoff. Ik denk dat hij gelijk heeft, hoewel ik even twijfelde toen ik dacht aan ‘Oote oote oote/Boe’ van Jan Hanlo. De inhoud is hierin immers volledig afwezig, er is alleen vorm, maar juist die uitzondering doet je die band tussen vorm en inhoud sterk beseffen.
In de bundel Thuis is de vorm nadrukkelijk aanwezig. In het gedicht ‘Consumptiekansen (Marktwerking 1)’ doet Buelens het bijvoorbeeld zo:
Verklaar ik dit
volstrekt ongeschikt
voor nagenoeg iedereen
vergrendelingsangst, verzachtingsvergrijp
polderfossiel
onmatig
zijn de zoden van de markt
geopend voor iedereen
spelen we thuis in op
woonverdunning
verplaatsing
van wat zo nodig moet
( … )
Die vorm maakt een spel met de betekenissen mogelijk. Enige voorbeelden:
Door hun afwijkende typografie betrek je ‘Volstrekt ongeschikt’ en ‘onmatig’ op elkaar. Kun je ze ook losmaken van hun omgeving en lezen als volstrekt ongeschikt en onmatig? Of volstrekt ongeschikt, want onmatig? Bij tweede lezing lijkt dat plausibel. De vorm, de presentatie, maakt deze overwegingen mogelijk.
‘Onmatig’ krijgt door zijn positie veel nadruk. Dat mag ook, gezien het vervolg. Het gaat om ‘de zoden van de markt’. Er is een associatie met ‘zoden aan de dijk zetten’. Winstgevend en bovendien geopend voor iedereen. Er is echter ook een andere associatie: ‘onder de groene zoden liggen’. De markt kan ook gevaarlijk zijn.
Je kunt ‘geopend voor iedereen’ tevens betrekken op de regels daarna en dan verschuift de betekenis bijvoorbeeld naar: voor iedereen bereikbaar spelen we thuis in op …. .
Op de achterflap van de bundel staan de volgende vragen: ‘Wat maakt dat we ons ergens thuisvoelen? Is het een plek, een gevoel, een taal, een draadloze verbinding of een zorgvuldig gecultiveerde illusie?’
Juist voor de Vlaming Buelens zijn dit belangrijke vragen. België verandert snel: de kans dat Vlaanderen en Wallonië onafhankelijke staten worden, is reëel. Daarnaast woonde hij de afgelopen tien jaar in vijf steden en drie landen. Thuis is niet vanzelfsprekend meer.
Hij onderzoekt zulke vragen in de verschillende afdelingen van de bundel: ‘De roep van thuis’, ‘Cocon’, ‘Nieuwe economische liedjes’ en ‘Persoonlijkheidstest’. Op een na zijn de titels van de gedichten voorzien van vaak licht-ironische toevoegingen tussen haakjes, zoals ‘Tuinkabouter (Persoonlijkheidskenmerk)’, ‘Porseleinkast (Mop)’ en ‘Goud (Zwijgtraject)’. Die relativering is prettig: de zoektocht wordt anders wel heel zwaar. Alleen de drie samenhangende gedichten met de titel ‘De Roep’ in de eerste afdeling hebben zo’n toevoeging niet, maar daar zou de afdelingstitel ‘De roep van thuis’ die functie kunnen vervullen. Die roep uit het verleden is sterk en de angst voor vergeten is groot:
in de woeste streken
van het brein
gedachten aan wat uitvalt
Een goede herinnering is van levensbelang, want soms word je beloond:
wie maar lang genoeg zichzelf erbij betrekt
komt aan
In het heden vind je het in ieder geval niet – dat blijkt uit veel gedichten en op heel verschillende manieren. Het einde van ‘Schuurtje (Koterij)’:
Thuis is waar de boel is
gebleven als voorheen
Dat is wat het is:
niet snel genoeg kan het heden
hier vervlieden
Soms vindt hij een thuis in de muziek. ‘Leonard (Doopceel)’:
Is dit je stem het is een reisvork
die ons brengt in diepe landen
heel diep alwaar de strot het haalt
van god
( … )
Wat in elkaar schuift blijft ononderbroken
Wat breekt schuiven we in elkaar
De gedichten geven zich niet makkelijk prijs, maar bij Buelens irriteert me dat niet. Hij maakt nieuwsgierig, speelt met taal en inhoud en nodigt daarmee uit tot herlezing. Niet een keer, maar meerdere malen.
In ‘Lichaam & geest (Standard)’, het laatste gedicht van ‘Persoonlijkheidstest’ en daarmee van de hele bundel, zoekt de dichter naar het thuis in zichzelf. Je zou het een conclusie kunnen noemen – een voorlopige. Omdat ‘Lichaam & geest’ een goede indruk geeft van de hele bundel, citeer ik het in zijn geheel en geef voorbeelden van vragen die het gedicht bij mij oproept. Ik ben er nog niet mee klaar en dat bevalt me wel.
Lichaam en geest (Standard)
Al jaren zet ik alles op mijn hoofd
losgeld
opgeslagen om te verzilveren
wat zich niet door spierkracht
laat losweken, loswrikken
uit de nevel van het brein
Een zekere verontachtzaming
is het gevolg
een soort van schisma
van mijzelf in duizend nesten
gewerkt en daar blijven hangen
Zullen we er een appel op zetten
een doelwit vol vitaal vlees
en zuigend vermogen
een hoedje
niet langer van papier
Heel lang speelt al dit alles
door mijn hoofd
ik laat het eruit nu
en loop naar huis
De weg ligt open.
Al jaren richt de dichter zich volledig op zijn hoofd. Er staat losgeld op, maar hij heeft het er zelf opgezet. Kennelijk maakt hij jacht op zijn eigen hoofd – of beter: de inhoud ervan. Hij moet dingen ‘loswrikken/ uit de nevel van zijn brein’. Gaat het om poëzie? Ik neem dat even aan.
Het gevolg is dat hij het zich moeilijk heeft gemaakt – in de nesten heeft gewerkt. In duizend nesten nog wel en daarin is hij blijven hangen. Om reële nesten (thuisplaatsen) zal het niet gaan. Gaat het om talloze gedachten? Poëzie? Lijkt hij op Slauerhoff, die vaststelde dat hij alleen in zijn gedichten kon wonen, omdat er in de werkelijkheid geen thuis is te vinden?
Poëzie is blijkbaar niet vrijblijvend. Stond er eerst losgeld op zijn hoofd, nu wordt de vraag gesteld of we er een appel op zullen zetten. Wie zijn die ‘we’? De dichter en de lezer? Dat vraag ik me bij een volgende lezing af. Die appel doet denken aan Willem Tell, de Zwitserse vrijheidsstrijder – ‘baas in eigen thuis’ – , die er een van het hoofd van zijn zoontje moest schieten. De appel is als een hoedje, met de toevoeging: ‘niet langer van papier’. Is het kinderliedje ‘Hoedje van papier’ ongevaarlijk in tegenstelling tot de poëzie die er bij de dichter uit moet? Hangt er zoveel van zijn poëzie af omdat die de weg openlegt waarover hij naar zijn verbeelde huis kan lopen? Als dat zo is, zal het slechts tijdelijk zijn, denk ik: ‘De weg ligt open’ heeft ook de notie van opnieuw vertrekken.
Boeiend, maar of het allemaal klopt, weet ik nog niet. En wat doe ik met de titel? Later nog maar eens lezen.
Tot slot: het eerste gedicht van de afdeling ‘Cocon’ – het huisje van de rups dat wordt verlaten door een vlinder – heet ‘One 2 Read (leesbevordering)’. Ik vind die titel een aanbeveling voor de hele bundel..
***
Geert Buelens (1971) is dichter, essayist en columnist. Hij debuteerde in 2002 met de bundel Het is die werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. In 2005 volgde de bundel Verzeker u. Voor Europa Europa! Over de dichters van de Grote Oorlog (2008) ontving hij de ABN AMRO Bank Prijs voor het beste non-fictieboek. Zijn gedichten werden vertaald in het Engels, Frans, Duits en Pools. Thuis is zijn derde dichtbundel.