Taco van Peijpe (1946) in zijn eigen woorden: “Poëzie raakte mij voor het eerst toen ik in een studiejaar in de VS op college geconfronteerd werd met “The Daffodils” van William Wordsworth. In de jaren daarna vond ik naast studie, gezin, klassieke muziek (dwarsfluit en traverso) en werk (wetenschappelijk onderwijs, rechtspraak) geen ruimte voor gedichten. Behalve gedurende enkele nachtelijke uren terwijl ik in het stille huis onze baby verzorgde. Ik vond toen toevallig een bundel van Nijhoff in de kast, die me is bijgebleven en waar ik later op terug wilde komen.
Het werd veel later. Pas na mijn pensionering vond ik de nodige rust om me echt in poëzie te verdiepen. Ik ontdekte dat achter de grote namen die ik op school had geleerd (Hölderlin, Rilke, Auden, Gorter, Achterberg, Faverey, Kopland en Herzberg) een grote verscheidenheid aan prachtige gedichten school, waarvan je kon genieten als je er moeite voor deed.
Twaalf jaar geleden begon ik zelf te schrijven, een stuk of tien gedichten per jaar, waarvan sommige verschenen in Meander, Het Gezeefde Gedicht, De Poëziekrant en Po-e-zine. Al lezend en schrijvend ontdekte ik dat mijn affiniteit vooral ligt bij het spelen met de taal en de muzikaliteit in gedichten. Taal fascineerde mij al lang. De oude talen die ik op het gymnasium leerde lees ik nu weer. En in mijn werk heb ik geleerd zorgvuldig met taal om te gaan. Maar anders dan in het juridische werk gaat het in de poëzie niet om duidelijkheid en exactheid, maar juist om suggestie en meerduidigheid. Een goed gedicht raakt aan gevoelens die niet precies onder woorden te brengen zijn, zoals ook muziek dat doet.
Voor mij is poëzie vooral een taalspel en een binnenweg naar het gevoel.”
–
achter de bomen komt en gaat
altijd een andere steeds dezelfde
komt en gaat de rivier
–
sneeuw gaat in vlagen een enkele vlok
valt niet te volgen de eenlingen raken
verward in elkaar
–
langs de ruiten schuift het publiek
eendere vreemden kijken opzij
–
men spiegelt zichzelf en ziet in zijn ik
de onverschillige menigte niet
–
Zo te wiegen in donker water.
Wat was je liever?
Zonder gedachten te wagen aan wat er
later zou zijn.
–
Vage geluiden dagen je uit
naar buiten te komen.
Grote vliegende vogels jagen
angst in je hals.
–
Vraag niet wie in de loze ruimte
vangt als je valt,
waar te beginnen zonder te weten
hoe te gebeuren.
–
Hoor door de deuren het zachte zingen.
Daar is de dag.
–
Langs de kustlijn valt
mijn kijken in de lijst.
Gevangen in het panorama
loop ik door verloren tijd.
–
Een duinvallei is neergestreken
olie op geduldig doek.
Wat doe ik hier?
–
Alles donker alles groen
alleen de wind
licht wit op
in een zilverpopulier.
–
Wij graven naar verdwenen leed in hoop
op vaste grond voor onze wortels.
Onkruid wordt gewied en als er iets is
dat wij missen is het jullie schuld.
–
Of we verhalen onze kromme schepen
bouwen een behouden huis, plamuren
scheuren dicht. De geuzen waren wij
en beeldenstormers droegen de cultuur.
–
Of zien ons spiegelbeeld in zwarte ramen
we zijn verlicht en trots dat wij ons schamen
voor wat door anderen is aangericht.
–
Maar als een koude wind komt uit het oosten
houden wij de vensters dicht.