Ronde van Vlaanderen
door Kamiel Choi
De nieuwe bundel van Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier; zie dit interview op karakters.nu) ligt zwaar op de maag. De bundel bevat tien afdelingen en telt maar liefst 107 pagina’s gedichten. De meeste hebben ongeveer de lengte van een sonnet, maar Ducal springt iets vrijer om met vorm en rijm.
In een aantal gedichten waart duidelijk het spook van het Katholicisme rond (op de achterflap is sprake van een ‘beklemmende kindertijd’ en een ‘gevecht met de vader’). We komen vaak Bijbelse metaforen tegen, maar het is geen religieuze bundel. Veeleer zijn de religieuze beelden een symbool voor Ducals ontworsteling aan de religieuze wereldorde waarin hij opgroeide, een ontworsteling die niet omslaat in dogmatisch atheïsme maar wordt uitgedrukt door een nieuwsgierig “Want misschien bestaat god” (blz 104).
De bundel behandelt de klassieke thema’s en er ligt veel nadruk op de dood. De laatste twee afdelingen heten ‘Daarachter is niets’ en ‘Balkend naar af’, maar ook elders heerst de sfeer van memento mori. Daardoor lijkt de lange bundel in herhaling te vallen. Het te gemakkelijke rijm werkt averechts: het wakkert niet het pathos aan maar blust het vuur in deze verzen. Je zou de gedichten dwars op de draad willen doorsnijden om hun sappigheid te ervaren.
Als je Ducals bundel aldus tegendraads leest blijven er een aantal troostrijke miniatuurtjes over, zoals deze beschrijving van hoop op bladzijde 96:
Blind voor de wereld, en plots ziet,
Wordt aangegrepen.
–
Of in de tuin een kaartje vindt aan een ballon,
Iets liefs, dat uit een kind
Is opgestegen.
Of in dit gedicht uit de afdeling met de sterke titel ‘De kei in haar slinger’ op bladzijde 33, waarin Ducal zijn betrokkenheid bij het wereldtoneel in een liefdesgedicht laat sluipen, dat ik citeer omdat het representatief is voor de bundel.
–
Terwijl ik de wereld noteer
de aangerichte schade transformeer
tot drang en plichtsgevoel,
–
lig jij in mijn longen te slapen, zo onverschillig
als in de wijngaard de dagen, zo onbereikbaar
als aan het kruis de koele nad van de vader.
–
ik eet te haastig, ik weet het, maar genoeg
om mezelf weg te kunnen jagen van je tafel
om nooit, later, uitgeput te gaan liggen
–
in de kom van je hals. En ik weet ook waarom
je dat soort tederheid blijft verdragen, jij
die onze schade opmeten kunt in het heelal.
De koers van de eeuw staat vol met dit soort rijpe, beschouwende poëzie. Je merkt dat er een behoorlijk oeuvre aan vooraf is gegaan, want Ducal is geen onbekende. Met enige fantasie kunnen we hem als Vlaamse reus betitelen. Hij publiceerde onder andere de bundels Het huwelijk, De hertog en ik, Moedertaal, Naar de aarde, In inkt gewassen en Toegedekt met een liedje. Hij won in 2007 de Herman de Coninck-prijs en in 2010 de Karel van de Woestijneprijs. Het juryrapport van toen is ook van toepassing op deze bundel: “Het genie van zijn werk is dat de worsteling met de poëzie meestal plaatsvindt in zeer poëtische verzen – als het poëtische tenminste gedefinieerd mag worden als een verliefd en toch voornamelijk vormelijk spel met taal en traditie.”
Naar mijn smaak is deze poëzie te braaf voor de zware thema’s die zij behandelt. De vormvastheid van de keurige strofen en het bevallige rijm komt archaïsch en gekunsteld over, zoals hier in ‘Zo moet het’ (blz. 37):
tot een herhaling van speeksel en zweet
in een liefde zo oud, zo vermoeiend
dat wie ze bedrijft zich onmisbaar weet.
Waar de bundel af en toe sterk wordt prikt Ducal met absurdisme en obsceniteit het ballonnetje van de gezapigheid lek, zoals in ‘Niets te verzinnen’ (blz 76).
die konden ontstegen zijn aan de zee
en hun borsten zijn ingebonden met touwen
en hun kut is een zuivere snee
–
En zij hangen daar ondersteboven
en op hun billen en rug schrijft de zweep
de verwonderde streling van onze ogen,
want van onze ogen zijn zij het beeld.
–
En het is koud zonder koude, al huivert
het vlees. Wij kijken met heimelijke vingers
door onze schermen en zijn zelf de zweep.
Daartegen valt niets te verzinnen.
–
De pen droog, de inktkoker leeg.
Ducal wordt naar mijn smaak te vaak poëticaal. Hij gebruikt dan metaforen als ‘een gat van inkt’ (blz. 79) of, in een heuse psalm, ‘Voorbijgangers gooien hun uitgeschreven woorden / op mijn hoofd’ (blz. 83). Het schrijven zelf wordt tot onderwerp gemaakt, zoals in het schrijnende gedicht ‘Gelijk’ (blz. 74): ‘Hij schrijft overdag beneden, in de ruimste kamer, / met zicht op zichzelf door alle ramen’. Die zelfreflectie leidt tot te veel ironische afstand, en dat blokkeert de poëtische ervaring. De bundel lijkt de doodzonde te begaan van onze self-help cultuur door niet zo sterk ‘in zichzelf te geloven’. De auteur beschrijft dat zelf ook consequent als ‘Het is altijd verraad, poëzie’ (blz. 79).
De koers van de eeuw is niet de grootste bundel die ik me had voorgenomen te recenseren, maar een gezapig panopticon van het verval, gracieus geformuleerd door een ervaren meester. Wanneer je graag Ducals voorbeelden Gerrit Achterberg, Rainer Maria Rilke en Bertolt Brecht leest (Ducal is germanist) zal deze bundel je aanspreken. Wat mij betreft is het boek een zeer ambitieuze wielerkoers die een universele aanspraak maakt, maar die noodgedwongen wordt verreden op Vlaamse keien, met de volgwagen van het Katholicisme vlak op de hielen van het poëtische peloton.
____
Charles Ducal (2021). De koers van de eeuw. Atlas Contact, 112 blz. € 21,99. ISBN 9789025470562