LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

'Jonge dichters zijn als inspiratie: ze komen toch wel, of je wilt of niet'

5 okt, 2008

We kennen je bij Meander vooral als degene die theoretiseert over poëzie in de reeks Lees maar er staat niet wat er staat, en die het werk van andere dichters recenseert.
Ik vind het jammer als mensen beweren dat alleen de poëzie zelf belangrijk is, en dat deze zaken maar randvoorwaarden zijn. Hierin wordt juist de manier bepaald waarop gedichten gelezen worden. Gebeurt dit goed, dan draagt het bij aan het gedicht. Ik vergelijk het graag met de criticus van Oscar Wilde. Die schept zelf geen kunst maar weet van de kunst om zich heen opnieuw kunst te maken: ‘O, als ik mijn Chinese porselein toch eens waard zou zijn!’. Op dezelfde wijze zou de recensent of de essayist zichzelf moeten verheffen door het werk dat hij of zij bespreekt.
Zo ben ik nu bezig met een cursus aan de SKVR in Rotterdam, die niet zozeer ingaat op het creatieve schrijven, maar op wat je kunt leren van het al bestaande.

Je zou kunnen denken dat je in eerste instantie ook bij het dichten verstandelijk te werk gaat.

Tja, wat is verstandelijk? Zoals Ezra Pound al zei, als je verstandig bent, word je geen dichter. Poëzie komt, als alle kunstvormen, voort uit het verbond van Apollo met Dionysos. Daarmee bedoel ik het pact van de discipline, het ambachtelijke met het losbandige, rockgroepachtige van de wijngod Dionysos. Je moet je kunnen beheersen, weten wat je aan het doen bent, maar tegelijkertijd moet je je kunnen laten gaan. Zoals Charles Olson betoogde: de ene ingeving leidt onmiddellijk tot een volgende. En daar dan in vertrouwen.

Geldt dit ook voor jou als dichter? Hoe zou je je werk omschrijven?
Divers. Ik heb veel verschillende gedichten geschreven, in verschillende stijlen, met verschillende onderwerpen en bedoelingen. Ik hou ook van diversiteit in poëzie. Diversiteit van onderwerp, van stijl, van opvatting. Ik vind dat die naast elkaar moeten kunnen bestaan. Bij de podia die ik organiseer, zorg ik ook altijd voor diversiteit in de programmering. Jammer genoeg is de hardcore poëzie een ongelooflijk conservatief wereldje en heerst daarin alles behalve diversiteit. Daar dwalen starre zielen rond die precies weten wat een gedicht moet zijn en alles daarop vastpinnen. Belachelijk natuurlijk.
Daarom zie je nu ook dat de poëzie enerzijds naar de mensen toetrekt; terwijl er tegelijkertijd, haast schizofreen, nog de relikwieën van tijdschriften bestaan met vijftien abonnees en een reputatie die teruggaat tot de Azteken. Maar mooi dat die wel gesubsidieerd worden door dezelfde neerlandici die vroeger die reputaties onderwezen kregen. Oerstom vind ik daarbij dat het Fonds van de Letteren geen internetpublicaties subsidieert. Daarmee geven ze eigenlijk te kennen al jarenlang achter de feiten aan te slenteren en geen feeling te hebben met het dichtersveld.
Zes jaar geleden heb ik een pagina’s lang gedicht geschreven, waarover een gerenommeerde Amsterdamse uitgeverij zei: ‘Mooi gedicht, maar niet iets voor ons. We hopen dat u ergens anders wel aansluiting vindt.’ Niet dus. Wellicht over een jaar of tien wel.

In het eerste van de drie hier geplaatste gedichten, ‘Een idylle’, relativeer je het belang van poëzie, en dus van jezelf. Waar plaats je eigenlijk de poëzie?
Is het relativeren? Ik wijs de poëzie haar plaats. Zij is iets tussen de mensen. En de natuur heeft daar niets mee te maken. Voordat er mensen waren, groeiden er al bomen. Die zullen ook niet wakker liggen van mijn woorden. Maar, tegelijkertijd, door die woorden, is het wel mogelijk voor ons, om die bomen een meerwaarde te geven. Vandaar die idylle.

Je besteedt veel tijd aan het organiseren van het tweemaandelijks poëziepodium Ongehoord Rotterdam
.
Ik vind dat wanneer je in een stad een literair klimaat wilt hebben, er aan een aantal basisvoorwaarden moet worden voldaan. Wanneer die er niet zijn, mag je als stad hoogstens hopen op een enkele, uitzonderlijke dichter. Vergelijk het met de jeugdopleiding van Ajax. Zij hebben daar een infrastructuur neergelegd en daardoor trekken zij jonge talenten aan. Die basisvoorwaarden zijn: een regelmatig podium, een vast verschijnend tijdschrift en een geïnteresseerde uitgeverij. Toen ik begon met Ongehoord was er geen regelmatig podium in Rotterdam. Nu is dat er wel, en wij programmeren ook doelbewust lokale dichters.
Jonge dichters zijn als inspiratie. Ze komen toch wel, of je wilt of niet. Waar je voor moet zorgen is een plek is waar ze hun ding kunnen doen. Je moet daarbij vooral niet te veel willen sturen, niet teveel verlangen. Alles moet gewoon zijn eigen gang gaan, dan komt het goed.
En als dat alleen in Amsterdam kan, dan gaan ze maar allemaal naar Amsterdam.

Zie ook de website van Joris Lenstra

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...