door Karel Wasch
–
De Amerikaanse beatschrijver Jack Kerouac (1922-1969) schreef mooie haiku’s maar werd toch vooral bekend door het epos On the Road. Hij maakte in 1956 het boek The Dharma Bums.
Het is een reisverhaal. De hoofdpersoon heeft geen geld om te reizen maar het wonderlijke is dat het hem lukt om te komen, waar hij wezen wil. Eenmaal verstopt hij zich in de goederenwagon van zo’n ouderwetse trein, die in de jaren ’50 nog door de V.S. tufte.
De hoofdpersoon mediteert en eet zijn boterhammen met salami op. (Hij had er 14 klaargemaakt voor onderweg) De trein stopt bij kleine stationnetjes en dan verstopt hij zich weer achter de hooibalen van de wagon totdat de trein vertrekt. Op een bepaald moment ontdekt hij, dat er een medereiziger ligt te snurken achter een van de andere balen. Ze maken kennis, delen hun whisky en brood en wanneer de onbekende uitstapt, is ook de hoofdpersoon bijna aan het einde van zijn reis. Maar natuurlijk begint er een andere reis.
Vanaf dat moment weet de hoofdpersoon het zeker. Er is een onzichtbaar netwerk van mensen, die opduiken op moeilijke momenten, elkaar herkennen en helpen met het verder uitbouwen van het leven. De zogenaamde Dharma Bums. In het verdere verhaal passeert inderdaad een bonte stoet aan mannen- vooral mannen- die onder The Bums worden gerekend.
Ik heb daar veel over nagedacht. In eerste instantie geloofde ik er weinig van, maar ook ik, nee ik gebruik geen drugs, ontmoet vaak mensen, onbekenden waarmee ik heftige, korte, mooie indrukwekkende ontmoetingen heb.
Mijn tante heeft dementie. Ze weet niet veel meer, lacht veel, bevuilt zichzelf en mijn oom weet zich geen raad meer. Reden om te hulp te schieten en op zoek te gaan in de hoofdstad naar een mooi tehuis. Een troosteloze zoektocht langs de veelal verloederde ouderenzorg van ons landje. Ik oriënteer me, zoals dat zo mooi heet. In werkelijkheid vraag ik me af of ik tante niet gewoon in huis wil nemen. Moet ze in zo’n onpersoonlijk huis? In de gesloten afdeling? De schat.
Na de rondleiding verlaat ik het zoveelste tehuis. Het stinkt er in de gangen. Er is te kort aan personeel. Dat schijnt in al die huizen zo te zijn. Ook aan liefde?
Ik sta op het punt om depressief te worden. Hoe doe je dat?
Ik voel twee handen op mijn schouders, draai me om en kijk in het donkere gezicht van een vrij grote man. Hij wil naar binnen en haalt een gedichtenbundeltje uit zijn zak. Het meisje bij de balie laat hem niet toe. ‘U mag niet zomaar naar binnen!’ zegt ze resoluut maar zonder enige overtuiging. Hij stelt zich voor als Sassebas, De Dakloze dichter. ‘Ik heet Karel’ vertel ik ‘en ik dicht ook. ‘Zie je wel!’ zegt hij. We proberen samen naar binnen te gaan, maar het loketmeisje heeft de automatische voordeur vergrendeld.
Sassebas leest mij een gedicht voor:
Genoeg
–
Zij zegt mij veel.
. Zoveel.
zoveel zegt zij mij
ik kan er niet meer tegen
–
. Genoeg.
Ik draag mijn gedicht Misschien aan hem voor.
Misschien
–
Moest jou zeggen hoe ik
Verloren had de strijd.
–
Maar in een gang vol koffers met gestold verdriet
trok je even aan mijn broekspijp
voordat ik je voorgoed verliet nog even
als altijd.
–
O, in het weekend als je van je moeder mag
kunnen we elkaar nog zien
ook doordeweeks en anders steeds
misschien.
Opeens staan we te huilen, we weten niet precies waarom. Het heeft iets onvermijdelijks. Hij drukt me op het hart niemand in het tehuis te stoppen. Hij leeft al jaren op straat.
Dat zal voor mijn tante moeilijk zijn. Hij stopt het bundeltje in mijn hand. We omhelzen elkaar en nemen afscheid. Elke zondag op de Dam is er Bevrijdingsdag van 13.00 uur tot 15.00 uur.
Zie je wel, daar ontmoeten de dakloze Bums elkaar. En zoals in een vers van de Dakloze dichter staat: Als het leven onbetaalbaar is zijn wij allen rijk.
Voor tante zoek ik wel een andere oplossing.
–
–