nadat haar man begraven was
liet overgrootmoeder Betjie van Middenspruit
hem opgraven
en trok hem een ander zondags pak aan
‘ineens begrijp ik het’ zegt mijn moeder
‘ik zou niets liever willen dan
daar bij die hoop grond te gaan graven
net zolang totdat ik bij je vader ben
tot bij waar hij is en hem
aan zijn schouders optil
die onontkoombare daarheid van ’m’
*
na haar man begrawe is
het oorgrootouma Betjie van Middenspruit
hom laat opgrawe
en ’n ander kispak aangetrek
‘skielik verstaan ek dit’ sê my ma
‘ek dink aan niks anders as om
daar by die hoop grond te begin grawe
en aan te hou totdat ek by jou pa kom
tot by waar hy is en hom
aan sy skouers oplig
die onteenseglike daarheid van hom’
praatjes van vóór de verkiezingen
‘krijgen jullie grond na de verkiezingen?’ ‘nee alleen hunnie op tv’
‘maar jullie, als jullie het krijgen, geven jullie mij dan werk?’ … ‘jullie kennen mij
als ik erom vraag, wat voor werk geven jullie me dan?’ ‘wérk?’ ‘ja!
Petrus wat zul jij me laten doen?’ ‘schapen hoeden’ het is eruit voor
hij het weet beelden van een kudde schapen met pa te paard iemand bij
de smederij proest ‘nee, de baas moet iets anders doen!’
‘melken!’ Pa bij het zwaarste, lichamelijkste werk op de boerderij ‘liever in de
tuin, spitten en sproeien voormevrouw’ ongemakkelijk gelach ‘Matjama
wacht, jij kunt rijden. dan zeg ik: man, je mag mijn auto pakken, neem me maar fijn
mee naar de Kaap het veld staat er zo mooi bij dit jaar’ uitbundig gegier de
jongensmaken zwierig achter elkaar radslagen kappen alles af alsmet eenmes
Pa komt langzaamachter de trekker vandaan bedremmeld komen ze een
voor een op de oprit voor de loods zitten alsof ze ineens op een richel tasten
naar het onzichtbare – tot parelhoenders de eucalyptusbomen opzoeken voor de nacht
*
voor-verkiesingspraatjies
‘gaan julle grond kry na die verkiesing?’ ‘nee net hulle op die tiewie’
‘maar julle, as julle kry, sal julle my werk gee?’ … ‘julle ken my
as ek kom vra, watse werk sal julle my gee?’ ‘wérk?’ ‘ja!
Petrus wat sal jy my laat doen?’ ‘skaap oppas’ dis uit voor
hy kan keer beelde van ’n trop skape met pa te perd iemand by
die sweisery proes ‘nee, die baas moet iets anders doen!’
‘melk!’ Pa in die hardste, mees fisiese werksure op die plaas ‘liewer
tuin, spit en natlei vir die miesies’ ongemaklike gelag ‘Matjama
wag, jy kan dryf. ek sal sê: man, jy’t permissie vir my kar, vat my bietjie
Kaap toe die veld is mos so mooi vanjaar’ uitbundige gegier die
jonges swier in wawiele skielik sny alles af asof met ’n mes
Pa kom stadig agter die trekker uit bewerig kom een
vir een in die stoor se oprit sit asof meteens op ’n rant tastend
na die onsigbare – tot tarentale die bloekoms opsoek vir die nag
het is hem!
het is papa! mijn hart klopt in mijn keel maar als ik de
de hoek omsla is het een bejaarde zwarte man
in een netjes versteld Harris Tweed-jasje zoals je
in pa’s wintergarderobe zou aantreffen ik loop achter hem
en mijn ogen blijven plakken aan die te grote schoudervullingen:
wat als deze man mijn vader was wat als dit zíjn vingers
waren die zo aan de plastic zak onder zijn arm frunniken
wat als mijn vader zwart was en oud en eerbiedwaardig
uitgeleverd aan zijn versleten spieren
zijn gepoetste schoenen op weg naar mijn moeder ergens
uitgeblust in een éénkamerhuisje eigenlijk moet
ik mijn hand op zijn rug leggen en zeggen: het beste kgosi mijn
raaf mijn prachtige koedoekop laat me je vasthouden want
jij loopt zo stil als een sleetse staf en alleen
maar ik wend me af: mijn medeplichtigheid onverdraaglijk. vast-
gehecht blijft ons heden aan het verleden sterven
*
dis hy!
dis mos Pa! storm my hart in my keel op maar toe ek om
die hoek kom is dit ’n bejaarde swart man
in ‘n netjies gestopte Harris Tweed-baadjie soos mens
in Pa se wintertrommel sou kry ek stap agter hom
en my oë kleef die te groot baadjieskouers:
wat as hierdie man my pa was wat as dit sý vingers
was wat so aan die plastieksak onder sy arm frommel
wat as my pa swart was en oud en vol eerbaarheid
uitgelewer aan sy verslete spiere
sy gepoleerde skoene op pad na my ma êrens
in ’n buitekamer geblus eintlik moet
ek my hand op sy rug sit en sê: mooiloop kgosi my
raaf my pragtige koedoe-kop laat my jou vashou want
jy stap stil soos ’n staf nerf-af en alleen
maar ek draai weg: my aandadigheid onverduurbaar. vas
geheg bly ons hede aan die verlede sterf
mirakel
ik behoor toe aan dit land
het heeft mij gemaakt
ik heb geen ander land
dan dit land
mateloos is mijn liefde voor het land
gecompliceerd gehard en onomwonden
ik geloof niet in wonderen maar
de vreedzame bevrijding van mijn land
was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft
het me bij die weergaloosheid blijft me bij
ik weet dat het land dat nu in protest is ontbrand
eenmalig is vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij
zelfs als alles ineenschrompelt tekortschiet in
duigen valt sneuvelt een karikatuur wordt – als
zand glipt het ogenblik dat ons als pendant van wraak
eenmaal gegund is tussen onze vingers weg
ik behoor toe aan het land
het heeft mij gemaakt
ik heb geen ander land
dan dit land
prikkelbaar beledigd vergooien we elkaar
en vergieten straffeloos elkaars leven
we wilden een toevluchtsoord scheppen voor de armen de gewonen
de helden de lieflijken de getalenteerden de verminkten
maar onze begraafplaatsen blubberen van de veronachtzaamde
geïnfecteerden de vermoorden de verkrachten de diepbedroefden
ik weet dat mijn land eenmalig is
vervaardigd uit hoop – dat blijft me bij
terwijl we luister en naar de opgeblazen geluiden
van onze leiders – gortdroog van leegte
mateloos is mijn liefde voor het land
gecompliceerd gehard en onomwonden
we zijn slachtoffers van onszelf aan het worden
gevangen in hebzucht en met een onvermogen tot visie
we hebben geen benul meer van hoe je anders kunt zijn dan
gewelddadig en angstig, dan hardvochtig tegenover elkaar
ik behoor toe aan het land
het heeft mij gemaakt
ik heb geen ander land
dan dit land
mateloos is mijn liefde voor het land
gecompliceerd gehard en onomwonden
ik geloof niet in wonderen maar
de vreedzame bevrijding van mijn land
was een wonder – onverhoeds en lichthoofdig blijft
het me bij de weergaloosheid ervan
blijft me bij
(naar David Grossman)
*
mirakel
ek behoort aan hierdie land
dit het my gemaak
ek het geen ander land
as dié land nie
mateloos is my liefde vir die land
verwikkeld gehard en onomwonde
ek glo nie aan wonders nie maar
die vreedsame vrymaking van my land
was ’n wonder – onkant en lighoofdig bly
dit my by die weergaloosheid bly my by
ek weet die land wat nou in proteste brand is
eenmalig gefabriseer uit hoop – dit bly my by
selfs terwyl alles skrompel te kort skiet in
duie stort sneuwel ’n bespotting word – soos
sand sif die oomblik wat as pendant vir wraak
ons eenmaal gegun is tussen ons vingers weg
ek behoort aan hierdie land
dit het my gemaak
ek het geen ander land
as dié land nie
prikkelbaar beledigd vermors ons mekaar
en vergiet strafloos mekaar se lewens
ons wou ’n toeverlaat skep vir die armes die gewones
die helde die lieflikes die talentvolles die verminktes
maar ons begraafplase slik van infeksie-geïgnoreerdes
vermoordes verkragtes hartgebrokenes
ek weet my land is eenmalig
gefabriseer uit hoop – dit bly my by
terwyl ons luister na die waaiergeluide
van ons leiers gortdor van niksheid
mateloos is my liefde vir die land
verwikkeld gehard en onomwonde
ons is besig om die prooi van onsself te word
vasgevang in hebsug en ’n onvermoë tot visie
ons het geen benul meer van hoe om anders te wees as
gewelddadig en angstig, as brutaal teenoor mekaar nie
ek behoort aan hierdie land
dit het my gemaak
ek het geen ander land
as dié land nie
mateloos is my liefde vir die land
verwikkeld gehard en onomwonde
ek glo nie aan wonders nie maar
die vreedsame vrymaking van my land
was ’n wonder – onkant en lighoofdig bly
dit my by die weergaloosheid daarvan
bly my by
(na David Grossmann)