Geert Jan Beeckman debuteerde bij Uitgeverij P met Diep in het seizoen (2007) waarmee hij de Herman de Coninckprijs 2008 won voor het beste debuut. Zijn gedichten werden ondermeer gepubliceerd in Poëziekrant, Deus Ex Machina, De schaal van Dighter, De Vallei en Meander. Enkele werden opgenomen in verschillende bloemlezingen zoals Geef mij de tijd, Naakt lopen met je hersenen, De 100 beste gedichten, De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige verzen, Zwemlessen voor later,…
Zijn vierde bundel Woestijnzucht verscheen dit jaar (Uitgeverij P).
Christophe Ywaska ging met hem in gesprek in het S.M.A.K. café te Gent.
(c) Christophe Ywaska, Citadelpark Gent, juli 2021
Op zoek naar de ik in zichzelf
Het clair-obscur in de mural van Rinus Vandevelde rijgt mijn aandacht strak, als veters door de schoenen waarmee ik het werk binnenwandel. Mijn perifeer zicht meldt beweging, ik kijk op en wenk Geert Jan Beeckman naar de tafel, we twijfelen tussen een vuist of een ouderwetse handdruk, precies steen-papier-schaar.
Ik maak een vuist, Beeckman reikt de hand. We bestellen koffie. Terwijl wij wachten vraag ik hem of er een concept achter Woestzijnzucht zit.
‘Woestijnzucht heeft betrekking op het werkelijke bestaan waardoor ik een reis onderneem. Een levensfilm, een roadtrip door de innerlijke wereld en elk landschap die het behelst.
Het woord ‘reizen’ is als totaalbegrip ontoereikend…poëzie is een middel waarmee ik de dingen of plaatsen – die ik bewust opzoek of per toeval tegenkom – wil begrijpen.
Woestijnzucht bevat gedichten die soms binnen, dan buiten de tijd willen staan, schrijfsels waarin ik als mens, binnen de eeuwige dimensie van tijd, mijn stem én plaats vind…de reiziger als dichterlijke zoeker die op zoek is naar de ik in zichzelf.’
Over kijken en zien
Beeckman beschikt over uiterst sensibele zintuiglijke voelsprieten die een symbiose aangaan met diverse kunstvormen (film, schilderkunst, fotografie, muziek).
Hij geeft kunst een stem zonder zelf aanwezig te lijken. De talrijke columns die hij neerpende bij tentoonstellingen voor het S.M.A.K. of de gedichten Calais en Zomers interieur zijn mooie voorbeelden hiervan.
(naar een werk van Nicolas De Stael)
–
‘zeven penseelstreken op zeven
blijft er veel tijd over.
In het midden zelfs groter
dan dat een zwarte rechthoek
mijn dunne evenwicht aanvecht’
(naar een werk van Edward Hopper)
–
–
–
Op grond van deze kamer
hoeveel naakt verleen je aan bloot.
Je bent schilder je slaat gade
je trekt je terug uit schaamhaar
en een gebogen hoofd. Je geeft
een raam een baan om de aarde
en toch hou je iets heelhuids over.
–
Het kan een ochtend een middag
of Parijs zijn maar een gezicht wordt
het nooit. Want er wordt vermeden
er is een raden naar er is de kunstgreep
die ons tot voyeur maakt.
–
In verf verdwijnt de tijd schreef de dichter
en ook een hand tussen de dijen
is terughoudend van gebaar.
Zolang het evenwicht niet valt
klopt het beeld helemaal:
–
zomer een penseel maar niet
het gedroomde verhaal
mond die zij niet aan de klok hangt
tussen dat en een beetje overeind.
‘Kijk, er is een verschil tussen zien en kijken, zie je?’, het gaat in poëzie, net als in alle andere kunsten, niet om menselijke betekenissen maar om de ‘onmenselijke’, die zich laat vatten. Het komt voort uit een verlangen om te weten wat ‘iets’ is, los van alle beschrijvingen, los van alle menselijke invullingen, een zoektocht naar het grotere dan dat wat wenselijke waarheid is.
Neem bijvoorbeeld Roger Raveel…waarbij het bij hem niet zozeer om het esthetische gaat, maar eerder over een geschilderd inzicht, waarin hij het universele laat zien achter het particuliere. Dit is wat ik ook poog met mijn poëzie. Dit vereist een zekere afstand van de dagelijkse omgeving die binnen de taal van het ‘noemen’ vastzit. Je moet de dingen ‘zien’ achter hun eerste verschijning : de onzegbare essentie van het leven…de werkelijkheidszin.
Het gedicht horizontale compositie is deels geïnspireerd op het werk van kunstenares Berlinde de Bruykere enerzijds, en de schilder Rothko anderzijds. Geframed in een religie van het desolate en het wrede, het tevergeefse van een doen. In het geval van kunstenares Berlinde de Bruykere staat het lichamelijke dikwijls centraal, met al het vergankelijke en z’n eenzaamheden. Kwetsbare invalshoeken met zicht op een beklemmende betekenis. Rothko’s indringende werk sluit daar mooi bij aan.’
–
De tijd stond op het slagveld al.
Alles wat ons rest is van profane heugenis.
Wij mengen windrichtingen met vergeelde
kranten en steken ons kind van één geraamte aan.
Muziekte
Naast beeldende kunst speelt muziek misschien een nog grotere rol in Beeckman’s leven. Dit blijkt uit een zeer eclectische muzieksmaak, gedrenkt in loodzware en uiterst trage gitaarriffs, tot darkwave over progrock en zo naar The Doors…
Ze hebben volgens mij één element gemeen, namelijk de volledige immersie of zoals de Duitse filosoof Sloterdijk zo mooi zegt: ‘Muziek rukt ons weg uit de realiteit…zij nodigt uit tot een ander soort luisteren – en dat impliceert, hoe indirect ook, de terugkeer naar het intra-uteriene rijk van de hartslag en de archaïsche sopraan van de moeder…’
‘Muziek is voor mij van onschatbare waarde. Ik weet dat nogal wat mensen hun neus ophalen voor dit soort muziek, het is nogal donker en bombastisch – theatraal ook. Ashtoreth (aka Peter Verwimp, die de klanksfeer op de voorstelling van Woestzijnzucht verzorgde) of Amenra zijn muziekprojecten die ik al een tijdje volg. Wie de muziek van Amenra tot zich neemt komt uit bij geboorte en dood, licht en duisternis, pijn, angst, verlies, offer en zuivering. Ze halen hun inspiratie uit religies en psychologische aspecten en gebruiken dat voor hun eigen geloof en ethiek. Het gedicht Draag die kroon is gebaseerd op een stuk van Amenra.
Muziek kan mij midscheeps raken, er zit ook veel Jim Morisson in het gedicht…The Doors hebben een grote invloed op mij gehad…’het is hilarisch, het leven is een wrede grap’ en iemand als Morisson had dit goed begrepen en verwoordde dit zoals een romantische clown, waarvan de mensen wilden dat ie zichzelf opvoerde als een God. Zijn graf op het kerkhof van Pêre Lachaise oefent nog steeds een grote aantrekkingskracht uit op de mensen. Ik bezocht het voor de eerste keer in 1981 en keer er regelmatig terug.’
–
Mijn weggevlogen God.
Als er een verlangen is naar ooit of ergens.
Maar mijn taal tekort mijn uitgestoken handen.
Mijn ooit beloofde land.
No heaven.
–
In vingerkoud en weenkruid.
Ik zeg je woestijnen een graf gezien in Parijs.
En onbegrensde vreugde waar bleef je
jij onvindbaar feest van de hele vervulling.
–
Op foto’s is het al maal nu.
En wegens kijken een lach die verdriet kan zijn.
Om te worden wat ik ben. Om te zijn
wie ik onuitsprekelijk bleef.
–
Want het is een dag en het is er geen.
Het is een schreeuw bijna als kunnen.
Het is het zwart dat meer ziel laat zien.
Zeg mij verlossing er moet toch iets zijn.
–
Het heeft mijn woorden.
Het is de afspraak met dit gedicht.
Ik die geen andere zelf dan mij heb
in het voorspel op de doodse plicht.
–
Dus draag die kroon zegt mijn liefste vriend
tot op het vel van het tijdsbesef.
Zie vandaag hoe morgen gisteren wordt
en sterf.
Voor een altijd nooit meer.
Voor de hectaren van het liggen.
Voor de droom die ik mij in een droom herinner.
Voor de zuiverste eerste keer opnieuw.
‘Mijn weggevlogen God verwijst naar een werk van beeldhouwster Camille Claudel (Le Dieu envolé). Wie haar werk kent en haar tragische levensloop, kan het beeld wel zien in het gedicht dat aansluit bij de muziek van Amenra. Het is een beeld waarvan de armen naar boven reiken naar iets dat onbereikbaar is geworden…iets waar je ooit in geloofde…maar je voelt je verlaten, in de steek gelaten.’
Over ‘te worden wie ik ben, te zijn wie ik ontegensprekelijk bleef’
‘Ik denk dat het de samenvatting is van de voorspelling die men voor ieder mens in petto heeft. Men wordt niet uit het niets geboren. Mijns inziens liggen de dingen al ergens vast, en dat daar reeds in het begin de sporen van terug te vinden zijn, waarna er de bevestiging volgt.
Het gedicht is gebaseerd op een selfie avant la lettre, een foto uit begin de jaren 80, waarin de ogen de reden van het gedicht afdwingen als de rode draad en het langste hoofdstuk in een mens z’n bestaan. Eliot schreef het volgende citaat in ‘Little Gidding’ :
‘What we call the beginning is often the end
And to make an end is to make a beginning.
The end is where we start from.’
‘De cirkel is een toevoeging van mijn hand : ‘The end is where we start from, a circle.’
Waar de ene zijn reis eindigt , begint er een andere, niet stoppende en niet aflatende levenscirkel…een oneindige loop : ‘Iedereen wordt wie hij al is…
In het gedicht ‘In Mudar’ gaat het ook daarover, dat je kan verdwijnen in één punt.’
–
Er zijn streken is mij ooit gezegd
waar de eenzamen lopen tussen
hemelbreedte en macht van grond.
–
Alles is er geldig wat er klopt.
Licht op zoek naar die ene.
Blinde kaart om te passen in leegte.
Onkruid groeiend op een schreeuw.
Op zich geen huis van taal.
–
Het is geen lichte gedachte dat het bestaat
thuiskomen waar je verdwaalt.
Dat zoeken blijft duren zonder te vinden.
Voor de ik die je bent en voor de wereld
na je stip.
–
Tot je een lijf op zak hebt en een eiland
draagt tot op het been is er het gedicht
dat jou neemt. Daarna verlies je woord
vast bezit. Zeg maar alles dodelijker per minuut.
–
Uit een groei van herinneringen
baart het geen echo dat je ooit terugkeert.
‘Mudar is een fictieve naam voor een individu, een plaats of een gevoel. Dingen die wij tijdens ons bestaan allemaal wel eens zijn. Mudar is tijdens mijn reizen ontstaan, toen ik naar een woord zocht om de dingen een naam te geven waarbij ik hetzelfde gevoel ervaarde, waarmee je iemand of een plaats kon vereenzelvigen…zoals vervreemding, eenzaamheid, nietigheid …’
‘Ik voel mij aangetrokken tot desolate of ‘lege’ plaatsen, omdat het de mens terugwerpt op zichzelf. Daar alleen kan ik ergens mijn eigen ‘ik’ voelen, mijn sterfelijke aard die als een waarheid kleeft aan mezelf en aan iedereen. Wie eerlijk wil zijn tegenover zichzelf, moet naar die plaatsen toe…je keert er terug naar de aarde met je ware aard, voor een oergevoel dat het dichtst bij de mens staat. Monument Valley of Death Valley in de VS zijn plaatsen die een grote indruk op mij nalieten.
De eenzaamheid en leegte die een mens daar ervaart kan heel overdadig zijn, soms voel ik mij erin thuis en soms barst ik in wenen uit…
Het besef dat wij slechts ‘speckles of dust’ zijn, maar dat wij vanuit die eenzaamheid en fragiele naakte waarheid de essentie van het leven nog beter voelen, daar haal ik troost uit,
dat maakt mijn cirkel rond.’
Outtakes
‘Als kind las ik heel vroeg de krant en met interesse. Ik probeer mee te zijn, als mens vind ik dat een plicht. Ik heb veel liever iemand die een andere mening heeft dan iemand die zegt dat politiek hem geen moer kan schelen…dat is schuldig verzuim.’
‘Hoe ik schrijf komt niet zozeer uit een literaire traditie…natuurlijk heb ik ze wel gelezen : Rimbaud, Baudelaire, Rilke…allemaal dichters die een soort zwerversleven leidden, wat dan terug te voeren is op deze bundel.’
‘Ik ben niet diegene die zal socialiseren met de juiste personen. Dat is verloren tijd, ik kan dat niet. Hét poëtisch epicentrum bevindt zich momenteel in Antwerpen en ik kom daar zelden met misschien minder succes als gevolg…but i don’t care.’