Een beloftevol manuscript
door Marc Eyck
–
–
Voor mij ligt de elfde dichtbundel van Bart Plouvier, nom de plume van Bart van Schaeren (1951, Mortsel). Op het sobere voorplat prijkt een abstract vormgegeven zon, die verwijst naar de titel van de bundel, De zon regent koperen spijkers. De subtitel luidt Mariekerkse gedichten en verwijst naar het plaatsje in de Belgische provincie Antwerpen waar de dichter woont. De Schelde, de visserij en cultuurhistorische onderwerpen die met Mariekerke samenhangen worden verwoord in vormvaste gedichten (o.a. flink wat ogenschijnlijk shakespeareaanse sonnetten) en vrijer vormgegeven verzen die ook rijmen. Negatief bekeken zou je de dichter van rijmdwang kunnen beschuldigen. Dat lijkt mij niet correct. Het is een volgens mij door de dichter bewust gekozen vorm van schrijven die we ook in eerdere bundels terugvinden. Daarbij zorgen het rijm en de gekozen vorm voor rust en herkenning in de rijkelijk ‘geornamenteerde’ teksten.
Hoewel Mariekerke en haar omgeving de inspiratiebron blijven in deze bundel, weet Plouvier in zijn gedichten boven het lokale en concrete uit te stijgen. De gedichten worden daardoor universeel en krijgen iets mystieks.
–
Ik loop langs de stroom,
de zon regent koperen spijkers,
pint mij vast op ‘t asfalt op de dijk.
ik roep, alleen de vogels reageren:
in de top van een kastanjeboom
tussen ‘t slib en in een eik
langs de floue rand van ‘t bos.
Pas als het koper koud en water wordt,
kom ik langzaam los.
In bovenstaand gedicht stel ik me de dichter wandelend op een dijk voor in de buurt van Mariekerke. Daar beleeft hij een epifanie. Hij stort neer ter aarde of bevriest ter plekke en wordt vastgepind door de zon met koperen spijkers. Er zitten voor mij verwijzingen in naar de kruisiging van Christus. ‘Koperen’ spijkers pinden Jezus vast aan het kruis. De zon kan de almachtige God symboliseren of de Romeinse soldaat met zijn geloof aan de Sol Invictus. Als de koperen spijkers oplossen tot water komt de dichter weer los zoals Christus van zijn kruis gevallen of gehaald zou zijn. Voor mij is bovenstaand gedicht, waar ook de titel van de bundel in verwerkt zit, uitermate geslaagd door de leesbaarheid en diepgang. Jammer dat de vierde regel niet met een hoofdletter begint. Dat lijkt mij een slordigheid.
–
Aan de overkant vergelen stil de bomen,
de kruinen rusten op zuilen, hemelbedden,
breed, in rococostijl en niet meer te redden
van de vergankelijkheid in al zijn tonen.
–
Donkere, imaginaire vlotten die met het tij
lijken te reizen tussen zee en verre bron;
watervogel noch mens die weet wie ze verzon,
de reiger breekt zijn bek, de paling mist de zon.
–
Verder blaast de zomer droef op zijn schalmei
geeft met tegenzin zijn laatste bladeren vrij
de goden staken ‘t vrijen in hun hemelbed
de toren heeft zijn kerkuil op straat gezet.
–
De herfsttijd krijgt over ‘t Scheldedorp de voogdij,
nog nooit zag ik ‘t najaar van zo verdomd dichtbij.
Bovenstaand gedicht lijkt op een shakespeariaans sonnet (rijmschema: abab cdcd efef gg) of spenseriaans sonnet (abab bcbc cdcd ee) maar is daar niet in geslaagd. Ook het aantal regels dat eindigt op de ei-klank verdient niet bepaald de schoonheidsprijs.
Daarbij, hoe zit het met de laatste twee zinnen van het derde kwatrijn? Zouden die niet beter met een hoofdletter beginnen? De laatste twee zinnen zijn duidelijk twee separate mededelingen, dus twee aparte zinnen. Hetzelfde geldt voor het kunstmatig aanvoelend distichon.
Waarom ik het gedicht opneem is omdat het illustratief is voor de stijl van gedichten in de bundel. Ze zijn redelijk barok qua taalgebruik. Het woord rococostijl in het gedicht verwijst nota bene zelf naar de late barok. Deze zwierige stijl van schrijven levert vele mooie gedichten op maar bovenstaand gedicht is een voorbeeld van hoe zwierigheid kan verworden tot in de knoop geraken door (in dit geval wél) rijmdwang en een gammele vorm.
–
Ik zag vannacht mijn ouders weer,
in vuur en vlam en onweer
in een hoek van de kamer
in bliksem en regen
ogen wijd, de blik verbeten
angstig als door de duivel bezeten,
één hand wenkend in de lucht,
d’andere aan de dood geketend.
Snel verdwenen ze weer
als vonkende kometen.
Wat hadden ze nog willen zeggen,
wat waren ze vergeten?
Ik ben bang om het te weten.
In dit gedicht lijkt wederom sprake te zijn van een epifanie. Het een en ander doet mij denken aan God die aan Mozes verscheen in het brandende braambos en Zijn naam bekendmaakte. In het Bijbelse verhaal staat de vraag van de mens aan het bovennatuurlijke centraal maar ook in dit gedicht. De laatste regel is een mooi zelfkritisch beschouwend slot voor het ‘tremendum et fascinans’ die het gedicht doortrekt. Het rijm is natuurlijk toegepast en de vrije vorm doet recht aan de fluïditeit van de ervaring.
In de bundel De zon regent koperen spijkers zijn vele mooie reflectieve gedichten te lezen over het banale en het verhevene. De dichter beschikt over een groot repertoire aan woorden waardoor hij treffend beelden en gevoelens weet neer te zetten. Van een enkel woord wist ik niet wat het betekende, zoals ‘floue’ in het gedicht ‘Zomerwandeling’. Het betekent zoiets als wazig of onscherp. Mooi om zo verrast te worden!
Helaas wordt de taalvaardigheid van Bart Plouvier in de schaduw gesteld door vele taalkundige en redactionele onzorgvuldigheden. Zinnen waarvan je verwacht dat ze met een hoofdletter beginnen blijken dat niet te doen. Ook de interpunctie is niet in orde of consequent doorgevoerd. Binnen één gedicht soms niet, maar ook niet in relatie tot de andere gedichten. Neem daarbij dat van de veertig gedichten enkele bij lange na niet het niveau van de rest halen en je vraagt je af of er wel redactionele begeleiding is geweest. Iets waar Uitgeverij Vrijdag zich juist op laat voorstaan. Voor mij heeft de laatste bundel van Bart Plouvier daardoor de status van een beloftevol manuscript van een getalenteerd schrijver.
____
Bart Plouvier (2021). De zon regent koperen spijkers. Uitgeverij Vrijdag, 48 blz. € 20,00. ISBN 9789464340105