Ludo Bleys (Duffel, 1951) woont in Mechelen. Hij studeerde rechten en wijsbegeerte. Publiceerde in verschillende tijdschriften waaronder Poëziekrant, Meander en Roer. Een aantal van zijn gedichten werd gepubliceerd in de bloemlezing Het Gezeefde Gedicht.
Van zijn debuutbundel Link (Uitgeverij P, 2019) verscheen een herdruk in 2020.
foto (c) Marjan Knockaert
–
we behoeven geen maskers meer,
zijn niet meer beducht voor elkaars adem.
niet alles moet nog aangestreept
–
jij draait de nacht telkens weer om
als een bladzijde van een oud handschrift,
de beginletter steeds opnieuw in goud
–
wij reizen tot ver voorbij het middaguur.
dag na dag wordt onze schaduw groter
dan onze gestalte
–
geen lamme stap gezet, de nacht aanbeden,
steeds weer de prelude van de regen
–
de wijzerplaat gehavend,
de uren verpulverd op de klok.
de klopjacht net doorstaan,
het bleke licht te vroeg door het gordijn
–
op slappe spieren met een wazig hoofd
naar bed gegaan.
in deze wijkplaats laat je de vogels betijen
–
uitgedost als een mechelse koekoek,
arm in arm in de suite,
bladvulling bij een bruiloft
–
na zeshonderd maal een volle maan
is het feest lang afgereisd,
wij een nodeloze voetnoot
–
jij was bloedmooi, beloftevol, briljant.
ik een schlemiel vol hinkende humor
–
jouw velden verdroogden voortijdig,
mij werden rozen in de schoot gegooid
–
de wind verstrooide je in een bloemenkrans.
zo werd die dag versneden
–
als de wind mijn as over je schoenen jaagt,
mij vermengt met stof
van wie ik nooit heb liefgehad,
dan lopen de mensen met fluwelen pas
–
zonnevogel, scheer het lege landschap,
kras je vonnis in het rond.
het konvooi van de wind begroet
een nieuwe passagier
–
de nacht waakt over de vlakte
van afwezigheid, over het grauwe gras
–
over dit speelveld varen de wolken
geeuwend langs