‘Een heel klein zakje licht’
door Onno-Sven Tromp
–
–
Dichter, schrijver en theatermaker Joost Oomen is een fenomeen, daar kun je niet omheen. Sinds hij in 2021 derde werd in het tv-programma De Slimste Mens, is hij bekend bij het grote publiek. Oomen was tien jaar geleden stadsdichter in Groningen en werd door de Volkskrant verkozen tot literair talent van het jaar 2021. In een interview met de Volkskrant vertelt hij geïnspireerd te zijn door dichters als Lucebert en Simon Vinkenoog. ‘Ik wil de wereld vrolijker en minder efficiënt maken’, laat hij ons weten. Onlangs publiceerde hij voor het eerst in tien jaar weer een dichtbundel, Lievegedicht.
Uit Oomens in 2022 verschenen boek Visjes hadden we misschien al kunnen afleiden dat Oomen aan een nieuwe dichtbundel werkte. In dat boek doet hij verslag van een reis die hij in coronatijd maakte naar een eilandje bij Sicilië. Daar onderzocht hij onder meer in hoeverre vissen van poëzie houden, door met een gedicht aan een hengel in zee te gaan vissen.
Gek doen als verdienmodel, zou je kunnen zeggen. Als absurdist is Oomen verwant aan bijvoorbeeld de Russische dichter en schrijver Daniil Charms, die in het interbellum van de vorige eeuw gedwongen was zijn werk te publiceren in de vorm van kinderboeken, om zo onder de censuur van Stalin uit te komen. Misschien mogen we wat dat betreft het motto van Lievegedicht lezen als een verwijzing. Oomen gebruikt namelijk als motto een citaat uit het door Annie M.G. Schmidt bewerkte en vertaalde, gouden boekje Pietepaf, het circushondje. (Ik neem aan dat het een kloppend citaat is, ik heb het niet gecontroleerd.)
In zijn nieuwste bundel neemt Oomen zijn taak als absurdist serieus en lijkt hij tal van uithoeken van het absurdisme te willen verkennen. Soms doet hij dat door middel van een afwijkende typografie, zoals in het gedicht ‘Een lange i’. We kennen allemaal de korte ei en de lange ij, maar blijkbaar heeft Oomen in het verlengde daarvan behoefte aan een lange i. In dat gedicht zijn sommige i’s aan de onderkant zo lang gemaakt dat ze van het papier lijken te druipen. En bij het gedicht ‘Zit mandarijntje’ trakteert Oomen ons op een bijbehorende in notenschrift en tabulatuur genoteerde compositie voor basgitaar. Een uitvoering ervan vind je op YouTube.
Maar vaak ook ogen zijn gedichten normaal en ontdek je pas bij het lezen dat je met een vreemde kostganger te maken hebt. Geen onderwerp zo gek of Oomen weet er met veel fantasie en lichtvoetige associaties een gedicht van te maken. Dan leeft hij zich graag uit in liefdesverklaring aan een ‘trui van sinaasappelgeur’ (p. 31 ) of vergast hij ons op een van zijn geniale ideeën: ‘die nacht besloot ik / dat de hele Waddenzee / van prik moest worden voorzien’ (p. 48). En natuurlijk viert hij het absurdisme met gezellige neologismen als als ‘poezenschoenen’ (p. 11), ‘aardbeiboom’ (p. 20), ‘leukloomdier’ (p. 27) en ‘appelmelk’ (p. 38).
‘Eindelijk weer eens een dichter die over de liefde schrijft’, staat er op de achterkant van de dertig gedichten tellende bundel. Elk van de drie secties begint met een prozagedicht in de vorm van een liefdesbrief. Geheel in stijl richt Oomen die liefdesbrieven niet aan een geliefde, maar respectievelijk aan sneeuw, pudding en een citroenboom. Daarbij wil de dichter zijn lezers niet alleen wijzen op de mooie en vrolijke kanten van de liefde, maar ook op de stress, paniek en verwarring die eruit kunnen voortvloeien. In het titelgedicht op pagina 43 maakt hij zich op zijn Oomeniaans vooral druk over andere mensen die precies denken te weten wat liefde is, mensen ‘die zeggen het is als een theekopje rum / terwijl het een theekopje jam moet zijn // die zeggen / een theekopje sinaasappelsap / waar de zon in schijnt / terwijl het juist het oranje sap zelf was / dat de zon deed schijnen’. Het zal niemand verbazen dat het daarop volgende gedicht als titel ‘Het oranje gedicht’ heeft.
Als er in Lievegedicht één ding duidelijk wordt, dan is het wel dat Oomen een hongerige en dorstige dichter is. De liefde van de dichter gaat duidelijk door de maag. Er staat in de bundel bijna geen enkel gedicht waarin geen eten of drinken voorkomt, variërend van pudding tot ananaszee en van lolly’s tot roomboter. En zeker in gedichten als ‘Alles is zoet’ en ‘Vruchtjes eten’ vliegen de voedingsmetaforen je om de oren.
Opvallend is ook dat Oomen in een aantal gedichten reflecteert op het dichten zelf. Het eerste gedicht ‘Lieve sneeuw,’ begint met ‘Wat is een gedicht?’, alsof de dichter van plan is in de rest van de bundel zoveel mogelijk verschillende antwoorden op die vraag te formuleren. Meteen na die vraag geeft hij in een vervolgvraag aan in welke richting we een antwoord moeten zoeken: ‘Wat is het dat wanneer er een opgeblazen / strandbal op het dak van een fietsenschuurtje ligt, je vrolijk / wordt, maar als diezelfde strandbal op een roltrap op en neer / wordt vervoerd, je je een beetje alleen en droevig voelt?’ Of zoals Oomen het in een column in de Leeuwarder Courant verwoordt: ‘Gedichten maken is als dat moment dat je als klein kind voor het eerst met houten treintjes speelt en bemerkt dat de magneetjes van twee locomotiefjes niet aan elkaar te koppelen zijn.’ Een ander antwoord is te lezen in het gedicht ‘Gedichten’, dat begint met de strofe ‘er zijn er al zoveel van / ik kan beter een beetje gaan vliegeren / er zijn betrekkelijk weinig vliegers / in de lucht’. Een gedicht als ontkenning van zichzelf dus. En om ons bij de les te houden schrijft Oomen in ‘Dieren en dingen in de regen’: ‘dit is geen treurig gedicht, dit is een nat gedicht’. Als kers op de taart is het gedicht ‘De Rijksinstelling’ geheel gewijd aan een overheidsinstantie ‘die bepaalt of gedichten mooi zijn of niet’.
Ik ga hier geen gedichten in het geheel citeren. De meeste zijn er te lang voor, tot wel vier pagina’s, of te afwijkend qua typografie. Toch als toetje nog een klein citaat uit ‘Het wordt al donker, het is al bijna nacht’, om te laten zien hoe Oomen kan excelleren op de vierkante millimeter. Hij begint dat gedicht met: ‘een mier / die je per ongeluk / op de post doet’. En gek genoeg staat de mooiste liefdesverklaring niet in een van de gedichten, maar – zoals het een absurdist betaamt – in de aantekeningen aan het eind van de bundel. Daar bedankt hij zijn vriendin Esther Lutgendorff en draagt hij de bundel aan haar op. Uiteraard met een etensmetafoor: ‘Ze is een abrikoosje in het donker, ze is een heel klein zakje licht.’
____
Joost Oomen (2023). Lievegedicht. Querido, 80 blz. € 20,00. ISBN 9789021419534