‘als een pleidooi voor het bestaan‘
door Gerard Scharn
Jan Lauwereyns. Geboren in Antwerpen, België, 1969. Behaalde een graad in psychologie aan de Universiteit van Leuven, 1998. Tegenwoordig als hoogleraar verbonden aan de universiteit van Kyushu. Woont met Miki in Casa Miki in Itoshima, gelegen in de prefectuur (provincie) Fukuoka.
‘Als wetenschapper, en ook als dichter, heb ik een traject doorgemaakt dat iets van de beweging van een boemerang heeft. Ik begon met filosofie, en ging van concepten naar metingen naar neuronen en zelfs moleculen om weer bij filosofie uit te komen. Het heette achtereenvolgens Latijn-Griekse humaniora, cognitieve psychologie, neurofysiologie en bio-ethiek.’
Voor een uitgebreide biografie en bibliografie verwijzen we naar de sites van Poetry International en de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren.
Op verzoek van uitgeverij Koppernik Jan Lauwereyns naar aanleiding van zijn jongste bundel Zombie zoekt zielgeno(o)t te interviewen werd Gerard Scharn door Meander gevraagd als gastinterviewer deze uitermate plezierig taak op zich te nemen. Dat beviel zo goed dat hij medewerker werd bij Meander.
Lauwereyns is hier als gast te horen in het radioprogramma Nooit meer slapen, 10 juni jl.
foto © Tomohiro Hanada
In het door u geschreven essay voor gedichtendag 2011 probeert u het wezen van de poëzie te doorgronden waarbij het hart een centrale plaats inneemt. U besluit uw essay echter met ‘De zuivere harteloosheid spreekt in de poëzie.’ Is het gerechtvaardigd dit als een van de vele paradoxen, eigen aan een gedicht op te vatten? Zou het mogelijk zijn om op deze manier het wezen van een schilderij te doorgronden?
De zuivere harteloosheid kan gezien worden als zo’n vreemde lus van het bewustzijn, die typisch menselijk schijnt te zijn. We draaien ons in een knoop om uit onszelf te treden. Door te grijpen naar de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, zoals Willem Kloos over Verzen van Herman Gorter schreef, komen we uit op een vorm van taal die zich loszingt van het individu. Er wordt een abstractie bereikt, die niet wiskundig is, niet neutraal of koud. Integendeel, de emotie—metaforisch, het hart—wordt gedeeld, mede-gedeeld, en gaat daarmee van hart naar hart, van geest naar geest, en blijft liefst zo ver mogelijk doorgaan, tot alle harten zich erin herkennen. Die beweging van expansie, van mede-deling van het hart, neigt in de ultieme limiet naar wat ik ‘zuivere harteloosheid’ noem, niet onverwant aan Boeddhistische noties van Zen, waarbij ‘alles’ hetzelfde is als ‘niets’. Als alles zwart is, of alles wit, dan zie je niets, dan bevind je je op het gebied van pure abstractie. De verzameling van alle harten is geen hart meer, maar een zuivere harteloosheid. Dit gevoel van expansie tot in het abstracte, door ons maximaal te concentreren op een individuele ervaring, kan zeker ook met andere kunstvormen bereikt worden. Andrei Tarkovsky zei iets van dien aard in zijn dagboeken over zijn eigen films. Radicale subjectiviteit voert ons naar een abstractie die vreemd genoeg ‘objectief’ genoemd kan worden.
Soms kan ik de verleiding niet weerstaan een gedichtenbundel te vergelijken met een kook- of receptenboek waarin alle smaken aan de orde komen. In uw gedichten overheerst umami, afgewisseld met de smaak van ijzer maar weinig bitterheid. Is dit een gevolg van uw betrokkenheid bij en kennis van de Japanse literatuur, zowel de hedendaagse als klassieke werken? Ook kleuren worden door u in een poëtische context beschreven zoals in de Parabel voorbij de regenboog uit de bundel Hemelsblauw, maar ook vogelgeluiden worden omschreven zoals ze te horen zijn in uw jongste bundel Zombie zoekt zielgeno(o)t, een koekoek die fluit klinkt als een van de vogelgeluiden bij voetgangersoversteekplaatsen in Japanse steden om aan te geven dat men veilig kan oversteken.
Een dichtbundel als een kookboek voor de verschillende smaken van het geluid van het hart—een mooie vergelijking! De umami, en het ijzer, en weinig bitterheid, dat zal zeker kloppen. Af en toe zelfs iets zoets, zou ik denken, of het kan zijn dat mijn gevoel voor ‘zoet’ veranderd is, nu ik al jaren praktisch geen Belgische chocolade meer eet. Ik ben cultureel en literair gezien een allesvreter, en verdiep me ook graag in hedendaagse en klassieke Japanse werken. Onvermijdelijk heeft dat zijn weerslag op mijn poëzie. Het is niet iets wat ik bewust najaag, of probeer tegen te werken. Ik laat het maar stromen en borrelen zonder de effecten te berekenen. Dat geldt ook voor de beschrijvingen van kleuren en geluiden. Wat J.H. de Roder het ‘schandaal van de poëzie’ noemde—dat oppervlakkige, zintuiglijke aspecten een voorname rol krijgen bij het ontstaan van gedichten—geeft mij vaak een doorgang naar meer betekenis, niet minder. Geen neiging naar betekenisloosheid, maar een groter semantisch bereik door het scherpen van de zintuigen, zoals Goethe dat met kleuren deed, of zoals Japanners dat met onomatopeeën doen, of de jingles van verkeerslichten.
In hoeverre hebben de resultaten van uw wetenschappelijk onderzoek als neurofysioloog invloed op uw gedichten en proza? Speelt serendipiteit ook hier een rol?
Als wetenschapper, en ook als dichter, heb ik een traject doorgemaakt dat iets van de beweging van een boemerang heeft. Ik begon met filosofie, en ging van concepten naar metingen naar neuronen en zelfs moleculen om weer bij filosofie uit te komen. Het heette achtereenvolgens Latijn-Griekse humaniora, cognitieve psychologie, neurofysiologie en bio-ethiek. Mijn gedichten gingen van nagelaten sonnetten steeds meer de experimentele toer op om tegenwoordig toch weer naar klassieke elementen te reiken. In mijn nieuwe bundel staan zelfs heuse sonnetten, al hebben ze een nieuw verfje gekregen. Ik denk niet dat het allemaal toevallig is, wat er dan qua gedichten tevoorschijn komt. De inspiratie zit in de combinatie van de dingen op een gegeven moment op een gegeven plaats—we zouden er het woord ‘serendipiteit’ op kunnen plakken. T.S. Eliot zei ergens dat een dichter een verband kan zien tussen om het even welke twee dingen. Geef twee lukrake prikkels, en de dichter dicht er een diepere betekenis in. In mijn geval komen sommige van die prikkels vanzelf uit de wetenschap.
In Gehuwde rotsen wordt proza afgewisseld met poëzie. Op bladzijde 143 lees ik: ‘Is er iets mis met de logica, als ik voor mijn eigen abortus moet pleiten?’, een verzuchting die men ook kan terugvinden bij Ingrid Jonker. ‘Zij heeft een heel sterk gevoel dat haar moeder onder ellendige omstandigheden werd geaborteerd en in een toestand waar haar moeder hetzelfde als zij gevoeld heeft zou een abortus gerechtvaardigd zijn, heeft haar moeder haar toch op de wereld gezet en nu heeft zij onder moeilijker en toch makkelijker omstandigheden haar kind laten aborteren en toen voelde zij alsof zij de geaborteerde was. Vaak leefde zij dan alsof zij een wandelende afgedreven vrucht was, met zeker een hoop masochistisch gevoel,’ aldus Peers Hartenberg, Landstem, 24 april 1970. Ik neem aan dat dit niet op u betrekking heeft.
Het werk van Ingrid Jonker (en ook Peers Hartenberg) ken ik niet, maar ik ben nu wel nieuwsgierig. Mijn verzuchting was minder ingewikkeld. Ik bedacht dat mijn ouders enorm in de problemen kwamen door de ongeplande zwangerschap. Ze waren de vrucht (die zich later zou ontwikkelen tot de persoon die ik nu ben) beter kwijt dan rijk. Mijn gedachtegang sluit zich wat dat betreft gedeeltelijk aan bij die van de bio-ethicus David Benatar, die botweg stelt dat het beter is om nooit geboren te worden. Ik denk dat mijn ouders een beter leven zouden hebben gehad als ik nooit geboren was. Voor mij persoonlijk zou dat logisch gezien ook geen probleem zijn geweest. Met nuchtere blik: wie niet bestaat kan immers geen problemen hebben. Maar bij mijn verzuchting hoorde er ook een elementje verzet, een verlangen om een fout te vinden in de logica, en toch voor mijn bestaan te mogen pleiten, hoe nadelig het ook was voor mijn ouders.
In Zombie zoekt zielgeno(o)t gaat u vol op het orgel, een genot om te lezen, waarin alle zintuigen worden aangesproken. Maar de bundel verleidt ook – indien ik de vergelijking met een kookboek weer mag gebruiken – nog niet beschreven smaken alsnog te ontdekken.
Vol op het orgel, inderdaad. De bundel liet me het Nederlands herontdekken, en vooral met de cyclus Ik heb je liever dan bloed kwam ik tot een onverbloemde ode aan de Nederlandse poëzie, waarvan ik blijf houden, misschien zelfs meer dan ooit, en waarin ik nieuwe smaken blijf ontdekken. Een kwestie van verscherpte zintuigen, en daarmee een groter bereik qua ervaring en verbeelding. Voor mij mag het zelfs tellen als een pleidooi voor het bestaan.
Drie gedichten uit Zombie zoekt zielgeno(o)t, Koppernik, 2023
–
REANIMATOR
Ik hoor een kleine koekoek.
De kleine koekoek.
Altijd dezelfde,
zoet,
te zoet,
wonderlijk zoet,
ergens hoog in de kruin
van een boom op de heuvel
achter de appartementsgebouwen.
Nog één.
Ze fluiten naar elkaar.
Misschien een koppeltje.
De andere zit ergens dichter bij de campus.
MONSTERTJES
Het hele bos wordt wakker,
synchroon met de ritmische slag.
Ik hoor een everzwijn briesen of zelfs blazen
op een bastrombone, en koolmeesjes, een surround-
sound-systeem van koolmeesjes.
Een raaf krauwt venijnig, even onhebbelijk
als het roekoeën van de duif, die
van de toegepaste kunst op mijn balustrade.
Allemaal zingen ze door elkaar,
kennen mijn gevoelens.
Struikzangers, twee of drie lentevogels,
gedichten lezende vogels,
een half uur lang heersen ze over alles wat er is.
BUDDINGH’-HANLO-VROMAN-ARENDS-LODEIZEN
De blauwbilgorgel was niet kwak of kwezidon, sprak Zombie
bubbelend tot zijn muesli, de airco ratelde instemmend,
eens sterf ik aan de schorgel, zoals de koelte ’s nachts langs
venusslippers, ja, zo meen ik dat ook jij bent, mijn zielgeno(o)t,
zoals een waskaars en een boeboekuil, een dorstige thriller
en een grijnslach, de beste ziel een kale tak in je hondenlichaam,
Zuiverniets, zegen Knook, en de zang van de woorden die Gij
wakkerleest op een verrekte eenentwintigste juli, ver weg
der verbolgenen een feestdag, vrees de gedachte dat U door mij
werd gekust, ik heb je zo grif, deed Zombie aan raspen,
oe oe oe, da da demband, de lijken slapen zo diep en zijn
de horror vergeten, zoals het nu gaat zal ik minder wreed
in je schouder bijten, mijn geliefkoosde voedsel, zoete matroos.
–