Een proeve van waarheidsvinding
door Johan Reijmerink
Jan Lauwereyns probeert in Nouvelle: een degustatie van het hart in zeven gangen (2015) de filosofische gedachte dat schoonheid gelijk is aan de waarheid te beproeven op zijn juistheid. Uit naam van de schrijver-dichter verkent het ‘lichaam’ langs culinaire weg de implicaties van dit denkbeeld aan de hand van het leven van zijn voorouders. De nouvelle wordt als fictie gepresenteerd in een experimentele mengvorm van een poëzie en proza. Aforistische uitspraken begeleiden de zeven hoofdstukken. In de loop van het verhaal maakt het ‘lichaam’ een heel tegennatuurlijk proces door in zijn verzet tegen het overheersende denken. Zijn wij wel ons brein? Door wat worden we nu eigenlijk aangestuurd, als wij nadenken over de zin van ons bestaan en de dood: het lichaam of de geest?
Wat direct opvalt als je deze nouvelle begint te lezen, is dat Lauwereyns tracht je van meet af aan met zo min mogelijk houvast zijn wereld binnen te loodsen door de stilte het woord te geven, het anonieme lichaam stem te geven en de baarmoeder zelfmoord te laten plegen. Met deze abstrahering van personages en hun (denk)bewegingen tilt Lauwereyns wat er zich tussen zijn personages afspeelt naar een universeel niveau waardoor er denk- en leefpatronen die ons mensen eigen zijn, op een andere manier dan we gewend zijn zichtbaar worden. Zodoende trekt hij zoveel mogelijk alle sentimenten tot in uiterste zin uit zijn verhaal. Hij probeert het denken en de daaruit voortkomende opvattingen en zienswijzen als een onderdeel te zien van het lichaam en los te koppelen van onze geest. In deze problematiek is de schrijver en dichter Lauwereyns als neurowetenschapper zeer geïnteresseerd. Toch breekt gaandeweg het menselijke door de strikte neutraliteit van het denken van het lichaam heen. Zonder dat daarvoor in de tekst rechtstreeks een bewijs is te vinden, wekt de tekst de indruk dat deze verwikkelingen met het overlijden van de ‘baarmoeder’ en ‘zaadleider’, de (groot)moeder en (groot)vader van Lauwereyns te maken zouden kunnen hebben. Die ingrijpende ervaring maakt dat de afstand tot die gebeurtenis voor hem zo groot mogelijk dient te zijn. Als lezer word je op deze wijze de vertelling binnengetrokken en ga je op zoek naar het verhelderend inzicht dat je verwacht dat zal komen in deze allegorische constructie die aan de hellegang van Dante en de duivelse verkenningen van Faust herinnert.
Lauwereyns dient ons zijn nouvelle als een zevengangenmenu op: amuse-gueule, soepje, voorgerecht, sorbet, hoofdgerecht, nagerecht en pousse-café met ieder afzonderlijk een ondertitel. We dienen deze maaltijd langzaam te verteren, te assimileren om er energie aan op te doen in ons denken over de dood en het leven.
In de eerste afdeling, ‘amuse-gueule’, probeert de grootvader de stilte te verbreken. Even later wordt duidelijk dat ‘(de baarmoeder […] zich had opgehangen.//)’. Is het zelfmoord? De vraag naar het waarom daarvan dringt zich aan het ‘lichaam’ op. Blijkbaar moet de ‘baarmoeder’ gevonden hebben dat het leven geen zin heeft. Hij kan de situatie niet begrijpen. Zijn conclusie is dat elke dood anders is, maar ieder mens zal een keer ‘over zo’n zee’ moeten zeilen.
In de tweede afdeling, ‘een soepje’, overtreft het wrede en het afstotende verre de verwachtingen van het ‘lichaam’. Terwijl het boven Siberië vliegt op weg naar het moederland sterft de ‘zaadleider’. Het ‘lichaam’ beleeft daardoor zijn eigen sterfelijkheid. Daarmee valt ‘(geen verstoppertje te spelen)’. Het schrijft per mail vergeefse brieven aan de overledenen. Dat roept de vraag bij het ‘lichaam’ op: ‘(Wanneer wordt er ooit iets begrepen?// Begrijpt het lichaam het zelf wel, wat het schrijft?// Niet altijd. Of zelfs: in het beste geval niet.// Begrijpen klinkt te handtastelijk,/)’. Er dient wel over de sterfelijkheid nagedacht te worden. De rede mag niet in slaap vallen. Het ‘lichaam’ moet dingen in twijfel blijven trekken.
In de derde afdeling, ‘voorgerecht’, wordt vastgesteld dat de ‘zaadleider’ aan kanker is overleden. Deze afdeling bevat een filosofische kern van deze nouvelle. Herinneringsbeelden aan de zaadleider doemen op. De dood blijft voor het ‘lichaam’ een mysterie: ‘(“De dood komt” = “Het leven verdwijnt”. Uiteraard, per definitie.//)’. Ook al kan het lichaam gereactiveerd worden, daarmee is ons brein niet meer in werking te brengen. ‘(De slaaf (=het denken – JR) die het lichaam diende, draait alles op zijn kop.// Hij benoemt zich tot kapitein van het schip Lichaam, en begint te geloven dat hij, Ziel, te zijner tijd een ander schip kan kopen of bouwen, als Lichaam zinkt.// Tot zover de ontstaansgeschiedenis van de onzin.//)’. Het ‘lichaam’ verschafte zich door het denken een identiteit. Een fictie, een placebo. Daarmee wijst het ‘lichaam’ een voortbestaan van de ziel in een hiernamaals als onzin van de hand.
In de vierde afdeling, ‘sorbet’, krijgt het ‘lichaam’ de stappen aangereikt naar een danteske onderwereld om zodoende tot een zuivering en het vergeten van het aardse leven te kunnen geraken, als opmaat naar het Lindenbos, een plaats waar een ieder zijn lusten kan botvieren.
In de vijfde afdeling ‘hoofdgerecht’ of ‘Het Lindenbos ou l’école du libertinage’ vertelt Lauwereyns in terugblik het verhaal van de jongemannen Erik en Frank, die van beiden de ‘zaadleider’ is. Geheel in de libertijnse traditie van markies De Sade toont Valentina, een Russische kosmonaute, haar uitvinding aan de mannen. Een robot die maakt dat je wilt neuken: coito ergo sum. Weg bij het cogito ergo sum, ik denk dus besta ik. Valentina weet Frank met haar robot ertoe te verleiden aan zijn mannelijke seksuele lust toe te geven, zeker wanneer de vrouwelijke signalen van plezier hem daartoe stimuleren. Na deze donkere zaal vol pornografische wellust komen ze in Het Lindenbos terecht. Ze horen daar een speech waarin hen wordt voorgehouden dat de vrijdenkende mens zichzelf voortaan de voorwaarden moet scheppen voor zijn eigen gedrag en zich niet meer moet laten conditioneren tot bepaalde lusten door de natuur. De wijsheid van het lichaam vereist echter een ander soort zelfconditionering, waarin het westers en het oosters denken zijn verenigd in het Nyx. Als menselijk fatsoen en rechtvaardigheid in conflict komen met cynische wreedheid van hogerhand, dan is daarop overgave aan Nyx het antwoord. Zowel het lichaam als de ziel is voortaan een fictie. Wat is dan nog een lichaam? ‘(Het is allemaal hetzelfde, een dynamische constructie, een tijdelijk functionerend systeem. Het principe van Nyx zegt alleen dat we de grenzen van de weefsels en de teksten zelf kunnen bepalen. Doodgaan kan dus betekenen: zich overgeven aan een groter geheel.)’
In de zesde afdeling, ‘Het nagerecht’, vindt het ‘lichaam’ niets in de notitieboeken van de ‘zaadleider’. Naar wie gaan de roem, de kennis, het geld en het geluk, vraagt de ‘zaadleider’ zich net als Goethe in zijn Faust af. De obsceniteit van onze huidige maatschappij roept zijn afkeer op. Met het oog op het paradijs valt er niets te bereiken. De kanker woedt ondertussen in zijn lijf. Het besef groeit bij hem dat het leven voorbijtrekt zonder noodzaak.
In de zevende afdeling, ‘pousse-café’, van zes gedichten stranden ‘(de raadselen van de nacht op het zand der verklaring)’. Met een hoge mate van onbegrijpelijkheid beziet het lyrisch subject onder het speurend oog van inspecteurs het waarom van de dood en waarnaartoe van de lichamen. Als in een soort speurdersverhaal probeert het ‘lichaam’ te achterhalen hoe de dood zich meester heeft kunnen maken van de besproken levens. Dat blijkt een publiek geheim te zijn. Ondertussen verzamelt het samen met de inspecteurs steeds meer ‘zin’. In het voorlaatste gedicht ‘Naked exit’ is het uiteenspattende bloed geronnen en ‘(een bark in de waanzinnige zee, berouw dat tegen de keien slaat.//)’. De inspecteurs lezen in het laatste gedicht ‘Home.No’ in ‘(haar (= van de ‘baarmoeder’ – JR) nachtboek,/ de gestolen liefde,// hoe zij, van alle/ innerlijke woede ontdaan,/ onkwetsbaar uitging.// De hersentumor won/ en verloor.//)’. De inspecteurs plengen een traan: ‘(Daar spoelt aan:/ de eeuwige terugkeer van de dag/ die vandaag is.//)’. Achter deze waarheid komt daarmee uiteindelijk een glimp van schoonheid tevoorschijn.
Voor Lauwereijns was deze danteske gang door dit tranendal dat leven heet, een ernstige poging zin te ontlenen aan het plotseling afgebroken leven van de ‘baarmoeder’ en ‘zaadleider’. Aan hun middelmatige levens probeert hij te ontdekken wat hen dreef en wat hen motiveerde: een gestolen liefde, een ontmoeting met de prins van België wellicht. Uiteindelijk ligt de zin voor hem in een overgave aan de eeuwige terugkeer van de dag. Dat maakt de onkwetsbaarheid, de waarde van het leven, en het leven na dit leven uit: ‘(de eeuwige terugkeer van de dag/ die vandaag is.//). Een proeve van waarheidsvinding.
***
Jan Lauwereyns (1969) is dichter en neurowetenschapper. Hij legt zich toe op de wisselwerking tussen vakgebieden en schrijfvormen. Zijn bundel Hemelsblauw werd in 2012 bekroond met de VSB Poëzieprijs.