De hitte van een oneindige zomer
door Britt Corporaal
–
–
Sinds kort is de tweede poëziebundel van Yentl van Stokkum, Winterbloeiers, verkrijgbaar in de boekhandels. Yentl van Stokkum is dichter en toneelschrijver. Haar eerste bundel, Ik zeg Emily (2021), neemt ons mee in de gedachten van de dichter die bezeten wordt door de geest van de Britse auteur Emily Brontë. Dit levert interessante spanningen op tussen het zelf en de ander met als centraal punt een queeste naar identiteit, die we ook in Winterbloeiers weer tegen komen. Voor Ik zeg Emily ontving Van Stokkum het C.C.S. Crone-stippendium. Daarnaast heeft Van Stokkum meerdere toneelstukken geschreven met als laatste aanwinst Oma is een avatar uit 2022, een surreëel verhaal waarin een vijftal van personages het internet in reist om troost te vinden na het overlijden van een aantal belangrijke vrouwen (de oma’s in kwestie). Zowel de moderne digitale wereld als zeer menselijke en persoonlijke rouwprocessen staan centraal. Het stuk is dichtbij, maar ver weg tegelijkertijd. Dit zijn dan ook thema’s die terugkomen in Winterbloeiers. Verder is Van Stokkum betrokken bij het Instagramaccount Poëzie is een daad, dat zij beheert samen met Stefanie Liebreks en Joost Oomen. Eerder dit jaar hebben deze drie dichters samen tevens een bloemlezing uitgegeven genaamd Voor alle dagen.
In de titel Winterbloeiers zit een duidelijke paradox. We beginnen met het seizoen van de winter: het koudste jaargetijde, waarin het landschap verkleurt van bruin naar grijs naar soms ook wit. Dit wordt opgevolgd door bloeiers, iets wat juist met de warmere maanden wordt geassocieerd. De ontluikende bloem, het jonge leven, het zijn allemaal associaties bij de lente of de zomer. De bundel is dan ook uitgekomen in augustus: het hoogtepunt van de zomer. Het moment vlak voordat de overgang naar het winterweer de eerste seintjes aan ons verkondigt. Deze spanning tussen de jaargetijden en de associaties die ze met zich meebrengen zitten door de hele bundel heen geweven. Er wordt mee verwezen naar de klimaatcrisis waar de bundel voortdurend over spreekt: ‘over dit nu waarin ik besta / waarin iedere zomer herfst winter en lente heter worden / seizoenen verschuiven en het weer wordt extremer’ (p. 76). Om de titel te voorzien van nog meer lading, is het ook een duidelijk knikje naar Wintertuin, een literatuurorganisatie waarbij Van Stokkum een ontwikkelingstraject heeft gevolgd. In die zin is de dichter zelf een winterbloeier. Zij is immers zelf als schrijver gebloeid in de wintertuin, ondanks dat zij zichzelf in de bundel neerzet als iemand die bewaard is voor de zomer. De titel Winterbloeiers doet bovendien denken aan de vraag die Van Stokkum centraal lijkt te stellen in deze bundel: kunnen we nog wel gaan bloeien? De wereld waar wij momenteel in leven kan gezien worden als een hete zomer vol bosbranden. Er is altijd wel wat aan de hand om bang of boos van te worden. In een wereld waar het negatieve nieuws meer kijkcijfers trekt en waar de sociale media een enorme grip op ons hebben, krijgen we daar steeds meer van mee. In het laatste gedicht, ‘Het spijt me van de warmte van dit werk’, reflecteert de dichter zelf op de titel van de bundel: ‘ik heb het werk een koude titel gegeven waar ik me nog maar met moeite toe verhoud’ (p. 95).
Winterbloeiers bestaat uit vijf delen, waartussen een duidelijk verband bestaat. Een aantal thema’s keert telkens terug. Uit het allerlaatste gedicht, dat in zijn eentje heel deel V beslaat, blijkt dat de gedichten zijn geschreven vanuit het perspectief van de dichter zelf. In de bundel komen echter nog veel meer stemmen aan bod: allerlei dieren praten met de dichter en met de mensen om haar heen. Zo vragen de hommels de dichter om haar geliefde niet aan te raken: ‘de hommels dansen / dit is hoe ze communiceren hè en ze zijn bang / voor mijn onvoorzichtigheid / ze zeggen dat dit niet mijn aard is / ze vragen me mijn onrustige hand terug te trekken’ (p. 18). De bundel schetst een wereld die ten onder gaat. Er wordt nog wel geleefd, maar voor hoelang kan dat nog? Uit de eerste delen klinkt een onheilspellend gevoel van hopeloosheid. De wereld verkeert in een staat van permanente zomer, die steeds heter wordt. Er is haast om te leven zolang het nog mogelijk is: ‘ik plant een gedicht / omdat het nog kan’ (p. 24). Tijdens dit alles blijven de dieren tegen de dichter praten, wat soms leidt tot frustratie: ‘ik knijp mijn ogen dicht altijd weer die fucking hysterie’ (p. 35). De digitale wereld die zo’n opvallend thema vormt in de toneelstukken van Van Stokkum, lijkt hier bijna verdwenen, maar kan soms tussen de regels door gespot worden. Zo kent de dichter verhalen van plekken waar zij zelf niet is: ‘ondertussen elders een ramp / de details ben ik vergeten / (of heb ik vermengd met andere details)’ (p. 37). Uiteindelijk lijkt het terug te komen in het gekwetter van de groene parkieten, die commentaar hebben op het handelen van de dichter. Tenslotte weten ze haar zelfs weg te jagen, waarbij ze lijkt te veranderen in een vogel:
de groene parkieten jagen de andere vogels weg de groene parkieten
zijn aanvallend ingesteld en misschien betekent dit dat het ook voor mij
tijd is om te gaan
ik weet het niet
ik ben zo aan mijn plek gehecht
een kraaloog kijkt mij scherp aan
er zitten veren in mijn haar
–
[p. 54]
Een ander thema is de rol van vrouwen. De dichter zelf is een vrouw, maar er zijn ook andere vrouwen waarover gesproken wordt. De meest voorkomende daarvan is de vriendin, die meermaals in de titels van gedichten verschijnt en wordt aangeroepen in een soort gebed. Diezelfde vriendin blijkt ook nog eens moeder te zijn, terwijl de dichter twijfelt of ze wel een moeder wil worden. Bovendien is het kind van de vriendin ook nog een meisje: een dochter. Zo ontstaat er een vertakking van rollen, die zich verhoudt tot de verschillende vormen van liefde die in de bundel aan de orde komen: vriendschap, romantiek en familiale liefde. In deel IV plaatst de dichter de vriendschap boven de romantische liefde: ‘vriendin / aan het einde van de rit wil ik vooral dat jij trots op me bent / aan het einde van het verhaal kan zelfs de liefde me gestolen worden’ (p. 84). Waar romantische liefde eerder wordt bestempeld als ‘doomsday’ (p. 29) en de dichter zich voortdurend afvraagt wanneer haar geliefde haar nou eindelijk eens zal verlaten, blijkt vriendschap stabieler aan te voelen: ‘dat je terugkomt hoor ik aan het ritme van je slagen’ (p. 85). Deze verandering in het denken zorgt voor een verschuiving in haar aard. Ze is niet langer voor de liefde bewaard, maar voor de zomer (p. 89). Nu durft ze de zomer als mentaliteit tot zich te nemen en voelt de crisis van de wereld verder weg: ‘ik was vergeten hoe warm / de zomer was en hoe lang een dag kan duren ik wist niet dat ik hier tijd voor had’ (p. 91).
Winterbloeiers vind ik een prachtige bundel met een urgent gevoel. Er worden veel interessante thema’s onderzocht, die ik onmogelijk allemaal hier kan bespreken, en er is een prettige afwisseling in de vorm van de gedichten. Uiteindelijk vraagt de dichter zich af wat voor nut het dichten heeft, maar blijft stug doorgaan: ‘een dichter oefent invloed op de toekomst uit / door taal die kant op te sturen maar verandert dat iets?’ (p. 75). Ik denk dat het zeker iets veranderd heeft voor mij en met mij ongetwijfeld ook voor andere lezers.
____
Yentl van Stokkum (2023). Winterbloeiers. Hollands Diep, 96 blz. € 21.99. ISBN 9789048866946