door Hans Franse
In de donkere dagen aan het eind van het jaar las ik een gedicht van Judith Herzberg. Heerlijk, onderkoelde, volstrekt heldere en mooie poëzie. Al lezend werd ik sentimenteel, dacht aan het komende jaar en dat ik eind januari 61 jaar getrouwd zou zijn.
Er schoot mij te binnen dat mijn vrouw een brief kreeg op onze trouwdag in 1963 waarvan ze straalde: ‘Een brief van tante Lies uit Parijs’. Het was een brief op precieus blauw papier die begon met felicitaties en een prangende vraag: ‘Andrea, hoe is het met de Kunst?’. Het feit dat Kunst boven de gewone geschreven woorden werd uitgetild, irriteerde mij. Kunst is noodzakelijk, poëzie hoort niet elitair te zijn, vond ik. Sta met je voeten op de grond in ‘de stad met haar weedom’ en voed de mensen op tot het genieten van cultuur. Het bleek te gaan om een brief van Liesbeth Sanders-Herzberg, de tante van Judith, de zuster van de grote Abel, die ongetwijfeld hetzelfde gevoel had als ik toen ik in zijn biografie een brief aan zijn zuster vond, die begon met: ‘Sodemieter op met je Kunst’.
Die kunst was toneelspelen en declameren. Mijn vrouw volgde een opleiding aan een Parijse theaterschool en was bij tante Lies beland, die de ondervoede dame (Andrea was als au-pair uitgebuit) bijvoedde. Ze at bij tante Lies, er ontwikkelde zich een grote vriendschap. De Russische kokkin van Liesbeth maakte de meest verrukkelijke borsjt. Ze bestudeerden theaterstukken, lazen teksten, en, aangezien Liesbeth redelijk welgesteld was, ging men een paar keer in de week met een taxi naar het theater. Bovendien was haar huis een centrum voor artistieke en vreemde vogels. Dat Andrea geen entree hoefde te betalen en toch kon genieten van de ‘Comédie francaise’ was meegenomen.
Later heb ik wat over haar nagezocht. Ze speelde een belangrijke rol in de culturele emancipatie (volksontwikkeling) van de arbeiders in de jaren twintig en dertig. Als actrice deed ze de reien in de Gijsbrecht, maar ze was zeer betrokken bij de socialistische beweging die er alles aan deed om de arbeiders te verheffen. De beweging zorgde voor materiële voorwaarden, goede woningen en culturele ontwikkeling en deed arbeiders lezen. Liesbeth trad op op culturele avonden, werkte mee aan declamatoria. Ze was ook betrokken bij de première van ‘Heer Halewijn’ van Emmy van Lokhorst en Willem Pijper. ‘Pierre Monteux vond mij muzikaal’, zei ze en dat zegt wat. Deze muzikale walrus was uiterst precies. Stemmen was bij hem een ritueel waar het orkest eigenlijk bang voor was. ‘Too low’ schreeuwde hij dan vriendelijk en de contra-fagottist moest net zo lang peuteren tot de noot feilloos was.
We kunnen het ons nu niet meer voorstellen, dat de arbeidende massa koren stichtte, oratoria zong, een natuurstudiebond begon, een eigen uitgeverij had met goede en goedkope boeken (de Arbeiderspers met een kasteel aan het Hekelveld in Amsterdam), heemtuinen stichtte, woningverenigingen mooie huizen liet bouwen door de beste architecten die kunst verwerkten in hun ontwerpen en jonge arbeiders educatie gaf in de AJC met muziek en volksdans, waarbij Liesbeth Herzberg een rol speelde door op te treden met poëzie van Gorter en Nijhoff. Dichters als Adema van Scheltema, Gorter, Margot Vos en A. van Collem werden voorgedragen op de Pinksterfeesten op de Paasberg in Vierhouten, waarbij een duidelijk gewijde sfeer heerste. ‘Dieper graven, hoger reiken en de wereld omspannen met vriendschap’. Men ging zingend en dansend, viool en luit spelend op pad met als lijflied ‘Non piu si trovano’ dat overal driestemmig werd gezongen door jonge arbeiders. Dat hoorde ik van Maurits van Haalen, Jop Blok, Ad van Moock en in mindere mate van de integere André van der Louw met wie ik bevriend raakte toen hij burgemeester van Rotterdam was. Van Haalen (je noemde elkaar bij de achternaam) vertelde mij bijna in tranen dat Vorrink (Koos), voorzitter van de AJC eens had gezegd na een uitvoering van ‘Der Schöpfung’ van Haydn door ‘De Stem des Volks’: ‘Hun vaders lagen nog in de goot en woonden in krotten, kijk eens wat we bereikt hebben’. Volksontwikkeling is amper meer een prioriteit, terwijl ik denk dat er grote behoefte aan bestaat.
In de jaren zeventig was ik veel in Parijs in het kader van ‘volksontwikkeling en ‘éducation permanente’. Andrea ging dan vaak mee. Eens kreeg ze via de ambassade het adres van tante Lies, ze belde op, het gesprek was hartelijk en we spraken af in het ‘Cáfé des Ambassadeurs’ in een chic district. Zo ontmoette ik ‘tante Lies’, een oude, mooie en chique dame, die veel te vertellen had en die belangrijk is geweest voor de literaire ontwikkeling van de arbeiders. We dronken met elkaar twee flessen uitstekende Chablis en ik kon mijn literaire en educatieve nieuwsgierigheid toetsen aan het uitstekende geheugen, ik leerde veel. Vooral de opmerkingen over Pierre Monteux deden me wat: ik had hem in 1956 zien dirigeren in Amsterdam en hoorde dat hij de man was die tegen alle woedende publieksuitbarstingen in ‘Le sacre du Printemps’ in première deed gaan. Maar het ging ook om Nijhoff en haar kennis van de literatuur. Nog onlangs zag ik foto’s van haar met architecten en schilders als Le Corbusier en Mondriaan. Ik zag ze in het Kunstmuseum in Den Haag. Wat was ze toen jong, sprankelend en mooi.
In de biografie van Abel Herzberg door Arie Kuijper (Een wijze ging voorbij) komt ze weinig voor. Ik had ook niet de indruk dat Judith veel op had met haar tante. Ik heb haar overlijdensadvertentie in dat boek geplakt. Ze werd 99 jaar en is begraven op de Joodse begraafplaats in Muiderberg. Maar, o ijdelheid, haar leeftijd staat niet in de advertentie.
Ik vond dat ik in deze sentimentele maanden even iets van licht moest laten schijnen op Liesbeth Sanders-Herzberg in het kader van de volksontwikkeling, die erg onder druk staat.
Foto’s © Liesbeth Sanders, in beheer bij het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis, het RKD.
Op de eerste foto staan v.l.n.r. Paul Florus Sanders, Jacques Tas, Frieda Tas-Herzberg, Piet Mondriaan, Tine & Georges Vantongerloo.
De datum van deze foto staat achterop de foto: 15 juli 1925. Omdat Liesbeth ontbreekt meende ik de foto aan haar toe te kunnen schrijven.
De tweede foto is vermoedelijk genomen tijdens hetzelfde bezoek en wordt gedateerd omstreeks mei-juli 1925.
Te zien zijn v.l.n.r. Francisca Clausen, Paul Florus Sanders, Tine Vantongerloo, László Moholy-Nagy, Piet Mondriaan en (nog net zichtbaar) Georges Vantongerloo. Het gezelschap staat voor het Grand Palais voor een bezoek aan de Exposition des Arts Décoratifs.
Foto André van der Louw © Hans Franse
Foto biografie Herzberg © Hans Franse
–