LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Het commentaar van Hans Franse

16 feb, 2024

Het lijkt wel of het voordragen belangrijker is dan de tekst

door Hans Franse



Onlangs werd ik samen met een journalist/dichter geïnterviewd voor Radio Gouda. Hij vertelde dat hij overal poëziebijeenkomsten bezoekt tot in de kleinste plaatsen, gehuchten en dorpen waar groepen mensen elkaar hun poëzie voorlezen. Als ik alleen maar in mijn eigen woonplaats, Den Haag, kijk hoeveel bijeenkomsten er zijn waar men ‘performt’ of ‘gewoon’ voorleest dan is dat indrukwekkend. Niet alleen op de geijkte plekken waar dat altijd gebeurd is of die een zekere traditie hebben (instituties als De Haagse Kunstkring, Café De Posthoorn, ’Dichter bij de dood’, festivals als ‘Winternachten’) maar, onlangs kwam ik op een zondagmiddag in een nu wat volkse wijk van Den Haag, waar twintig mensen aan elkaar voorlazen, er was ook een muzikant bij. Een man draaide een Engels ‘spoken word’ verhaal af, een heel lieve dame las voor uit een boekje met een bloemetjeskaft en een slotje, een soort poëziealbum, wat mij nogal emotioneerde. Niet de teksten, die vond ik zeer middelmatig, maar de liefde en zorg waarmee ze die observaties maakte, handgeschreven in een mooi kinderlijk, rond handschrift, ontroerde. Een nog jonge man had een eindeloos gedicht geschreven waarmee hij hoopte te bewijzen dat hij van zijn poëtische pen kon gaan leven. Ik heb het hem acuut afgeraden. Het speelde zich af in een snackbar in een volkswijk, die speciaal op zondag open ging om die bijeenkomst mogelijk te maken.

Dit omgaan met poëzie in velerlei vormen is een kwaliteit op zichzelf. Misschien is er geen taalgebied in Europa, – ook Vlamingen zijn op vele manieren met het voordragen van gedichten bezig – waar zoveel bijeenkomsten zijn van deze soort. Soms denk ik wel eens dat de traditie van Rederijkerskamers (met hun onderlinge wedstrijden; de landjuwelen) nog steeds doorwerkt.

De kwaliteit van het voor te lezen gedicht is een tweede, een zeer subjectieve zaak: een gedicht pakt je, en vaak, al lezend, goed lezend, vooral wat er niet staat, maar ook waarom wat er wel staat, is dat een bezigheid die tijd en aandacht vraagt. Ook kennis is van belang: daarom is het lezen van onze groten, van P.C.Hooft tot en met Kouwenaar, zo belangrijk. Ik herinner me hoe de ogen van mijn leerlingen open gingen toen we samen een heel uur besteedden aan het lezen van een gedicht van Vasalis: ’De idioot in het bad’ en we elk woord wikten en wogen en zochten naar verder liggende betekenissen. Dat lezen, alleen of in groep, kan in gevaar komen doordat de nadruk te veel ligt op het ’individueel performen’ . Daar tegenover staat dat dit soort bijeenkomsten waar de beste uit binnen- en buitenland voorlezen, hetzij enkele gedichten, of een hele bundel, zoals bij Meander Live in Zutphen, op zich weer inspirerend kunnen werken, zeker als er een inspirerend nagesprek is, wat er weer toe kan leiden dat men gaat lezen. Hoe meer mensen hoe beter, die op hun eigen manier, omdat ze het fijn vinden, poëzie voorlezen. Ik zie hierin ook nieuwe uitgeverijen ontstaan, die een mooi bestand opbouwen van door hen uitgegeven poëziebundels.

Ik zie ook een schaduwzijde van dit alles. Op Gedichtendag gaat een aantal dames (o.a. uit weer de groep ‘Dichter bij de dood’, maar ook ‘losse’ dichterlijken) door Den Haag wandelen. Ze houden mensen aan en lezen een gedicht voor. Het heet meen ik ‘Haagse poëzieslinger’. Ik weet bijna zeker, en ik hoop me te vergissen, dat men vooraf de gedichten niet met elkaar op een zekere kwaliteit getoetst heeft. Hoewel het een leuk initiatief is de vluchtigheid van de ontmoeting geen voorwaarde voor een verbetering van de kennis en gevoeligheid. Het geschreven gedicht, waarin de beeldspraken, de klanken, het ritme, de woorden vaak driedubbele lagen suggereren, het kind van de rekening kan worden. Misschien overschat men de kwaliteit van het eigen gedicht, men klapt voor elkaar, men is zeer tevreden, maar ik hoor weinig inhoudelijke kritiek. Het lijkt wel of het voordragen belangrijker is dan de tekst. Het gedicht is dan geen doel meer, het is een middel geworden tot sociaal contact met literaire middelen. Het valt me ook op dat je geen kritiek MAG geven, iemand keek me eens stomverbaasd aan toen ik zei dat ik een ander woord zou hebben gebruikt in dat gedicht en de zin een wat andere vorm had gegeven. Je kunt namelijk ook een gedicht voordragen waarin naar perfectie is gestreefd. Maar daar gaat een periode van hard werken aan vooraf, en als een gedicht een middel is tot sociaal bezig zijn met literaire middelen, weerhoudt dit misschien het lange, ambachtelijke werk voordat een gedicht ‘goed’ is.

Poëzie kan nooit te veel aandacht krijgen, er kunnen nooit genoeg mensen mee bezig zijn, maar waar de mogelijkheid om te werken aan een gedicht, aan het vervolmaken ervan minder belangrijk wordt geacht, kan de poëzie grijs en middelmatig worden. Je zou juist met elkaar die middelmatigheid in plaats van koesteren kunnen aanpakken. Daarbij heb ik ook het gevoel dat de kennis van de poëtische uitingen en de literatuur laag is. Wie leest er nog wel eens op zichzelf in alle stilte een meesterwerkje uit de binnen- of buitenlandse literatuur? Wie kijkt nog naar de vorm van zijn eigen poëzie om deze te toetsen aan het hoogste wat er is? Ik denk, gezien ook de teksten die ik onder ogen krijg, dat dat niet veel meer gebeurt. De rijkdom van een sonnet bekijken en analyseren, streven naar schoonheid is niet ouderwets. Gelukkig zie ik vooral in Vlaamse bijdragen een kwaliteit die berust op de voortzetting van een bepaalde traditie op weg naar vernieuwing.

Misschien is dat kennisnemen wel moeilijker gezien de positie van de uitgeverijen. De mooie goedkope bundeltjes uit de jaren vijftig en zestig als bv. Ooievaarspockets zijn er niet meer. Voor f 1.25 kocht je de Verzamelde Gedichten van Anton van Duinkerken. Henny Vrienten had Nieuwe griffels, schone leien, samengesteld door Rodenko, altijd bij zich, mijn exemplaar is al zoveel keer geplakt. Er verschenen bloemlezingen van Nijhoff, Achterberg en anderen. Juist nu er zulke prachtige biografieën uitkomen zouden die geweldig functioneren. Ik vind ze nog wel in kringloopwinkels. Elke Boekenweek kocht ik als puber van mijn zakgeld een prachtig verzorgde verzamelbundel met als titel altijd ‘De muze en (…)’, het onderwerp verschilde onderling, ze waren inspirerend. Ik heb zo Lucebert gevonden. Ook die bundels bestaan niet meer. Ik leerde de poëzie van buiten. Mijn moeder (alleen lagere school) kende hele gedichten van buiten, mijn vader ook. Soms wisselden van Mierlo en den Uyl poëzieteksten uit, momenten van bezieling.

Waar ik mij wel op verheug en wat alles toch wel heel bijzonder maakt zijn dat al die groepen die met poëzie bezig zijn, dit doen uit pure liefde voor de poëzie. Al die avonden overal, al die wedstrijden, die kleine tijdschriftjes, al die prijzen, al die festivals. Ik denk dat het wel goed komt. Al slaat ook bij de poëzie de ‘ontlezing’ toe

     Andere berichten

Het commentaar van Mark Boninsegna

Het commentaar van Mark Boninsegna

‘In de puurste vorm schuilt ook een ongekende schoonheid’ door Janine Jongsma - - Mark Boninsegna (1976) is dichter, schrijver, journalist...

Het commentaar van Maarten Buser

Het commentaar van Maarten Buser

‘Nee, ik ben geen universele lezer – en dat is prima’ door Maarten Buser - Bijna een decennium geleden alweer: een van mijn medestudenten...

Het commentaar van Daan Doesborgh

Het commentaar van Daan Doesborgh

‘Alles betekent alles tegelijk’ door Janine Jongsma - - Vandaag in gesprek met Daan Doesborgh (1988) praten we over de recensie van zijn...