Een dikke onvoldoende
door Janine Jongsma
Ik ga in gesprek met Dirk Mout over de recensie van Ivan Sacharov van zijn debuutbundel Onzegbaar is het blauw, van november jongstleden. Ik ben nieuwsgierig naar deze dichter want ik kan niks over hem vinden. Het lijkt alsof hij uit het niets komt. Als ik naar zijn achtergrond als dichter en naar zijn leeftijd vraag, wil hij alleen dit kwijt:
Op een keer schreef ik een gedicht en ik dacht dat dit een uiting van de puberteit was, maar het bleek hardnekkiger.
Ik wil graag een eerste reactie horen op de recensie en Dirk geeft aan dat er veel aannames worden gedaan. Zoals bijvoorbeeld het gissen naar zijn leeftijd dat volgens hem uit de lucht is gegrepen. Ivan Sacharov zegt de dichter niet te kennen, maar neemt aan met iemand van boven de zestig van doen te hebben door de link met de Tweede Wereldoorlog en een gedicht dat ‘Wederopbouwkind’ heet. Dirk stoort zich hieraan en legt uit:
Iemand kan over de Russische Revolutie schrijven en nu vijfentwintig zijn. Bovendien is ‘ik’ in de literatuur niet altijd ik. Het zou bijvoorbeeld ook over m’n vader kunnen gaan. Des te belachelijker is het om naar een leeftijd te raden, omdat het beschrijven van een historisch feit natuurlijk nooit aan het geboortejaar van de auteur gebonden hoeft te zijn.
Ik begrijp wat hij zegt, de ‘ik’ in gedichten is het lyrische ‘ik’ en betekent niet dat de dichter over zichzelf praat. Het is uiteraard beter om altijd te spreken van ‘de ik’ dan van ‘ik’. Als ik vraag naar de overige aannames blijkt dat de recensie op alle vlakken een dikke onvoldoende krijgt. Hij zegt:
Geen besproken gedicht is goed begrepen, er worden lukrake veronderstellingen opgevoerd, de gebezigde kwalificaties (gek, puberaal, raar) zijn niet bepaald respectvol en er worden wat ‘luchtige’ gedichten uitgepikt waarbij de pijlers van de bundel worden genegeerd.
De bundel Onzegbaar is het blauw bestaat uit 52 gedichten met verschillende onderwerpen. Ze zijn niet onderverdeeld in afdelingen, al zijn er terugkerende thema’s, bijvoorbeeld de zee, de stad, de school en de Tweede Wereldoorlog. Zeker niet alle gedichten zijn in de ik-vorm geschreven. Wel maken alle gedichten gebruik van eindrijm, maar zonder een strak rijmschema. Hierdoor komt het rijm ongekunsteld over. Ook assonantie en alliteratie wordt toegepast. Dirk Mout is een goed observator en schrijft met de nodige afstand zodat er van sentiment geen sprake is. Zijn manier van schrijven is direct en actueel, daarom voelen de gedichten tijdloos. Bij de gedichten die over de Tweede Wereldoorlog gaan heeft dit een verzwarend effect.
Ivan Sacharov is enthousiast en complimenteus over het gedicht ‘Wederopbouwkind’. Daar komt het woord ‘bouwbehang’ in voor. Sacharov vindt dit een prachtig woord en zegt: ‘Een beetje archaïsch (alsof de wortels van de dichter ergens díep in een oer-Dietse grond zitten, of zo).’ Ik vraag om een reactie van Dirk en die is niet mis te verstaan:
‘Bouwbehang’ zou een prachtig woord zijn, maar meteen volgt er achteraan dat het een beetje archaïsch klinkt. Ik raad hem aan om zaterdag even naar de bouwmarkt te gaan. En wortels in oer-Dietse grond is wartaal.
Wat een simpel bouwbehangetje al niet kan oproepen.
Het eerste gedicht dat besproken wordt is zonder titel en gaat over een conducteur die naar huis gaat als de trams richting remises gaan. Sacharov geeft aan het een mistroostig gedicht te vinden omdat er toch ‘niets meers’ lijkt te zijn. Maar, zegt hij, wie dit gedicht goed leest komt er gaandeweg achter dat niets definitief is omdat de laatste strofe luidt: ‘Alleen een halte / wijst op iets dat komen gaat.’ Ik vraag wat Dirk van deze beschrijving vindt en hij antwoordt:
‘Niets is definitief’ wordt in het eerste gedicht niet gesuggereerd, alles is definitief, de tramrit, het einde van de dienst. In een remise loopt ieder spoor dood, maar de conducteur gaat naar huis. Heel realistisch. Niet mistroostig, heel opwekkend eigenlijk.
Ik moet toegeven dat ik het ook zo las. De halte verwijst enkel naar de dag van morgen als de dienstregeling weer aanvangt. Ik vind het wel mooi dat Sacharov hierin meer denkt te lezen, dat is wat poëzie doet met de lezer.
Het tweede gedicht dat Sacharov citeert is een klassiek sonnet. Een jongen loopt met een meisje op de spoorbaan, zij vraagt hem verkering voor haar vriendin, de jongen droomt van een zomer vol liefde, maar daar komt natuurlijk niets van terecht. Dirk vindt dat er geen touw is vast te knopen aan de lange analyse die erop volgt. Sacharov geeft op het laatst ook aan te blijven zitten met het gevoel dat er iets anders is gelopen dan dat hij aanvankelijk dacht en wijdt dit misschien wel aan zijn eigen interpretatie. In zijn conclusie zegt hij dat er regelmatig in een gedicht verschillende onderdelen bij elkaar worden geharkt, waarvan de samenhang aan de lezer wordt overgelaten. Dirk valt over die opmerking en zegt: Er is niets bij elkaar geharkt. Hij geeft ook aan dat er gedichten zijn die bij elkaar horen. Ik vind het jammer dat hij de gedichten niet heeft ondergebracht in afdelingen, maar dat is zijn eigen keus.
Van het laatst geciteerde gedicht, ‘Antwerpen’, is Sacharov onder de indruk. Hij vindt het een fraai en sfeervol gedicht. De lading van verschillende onderdelen wordt nu gedekt door de titel. Hier kan Dirk toch tevreden over zijn, lijkt mij, maar hij legt uit dat het geen verschillende onderdelen zijn, maar een aaneengesloten wandeling door Antwerpen.
Ivan Sacharov maakt onbedoeld ook een pijnlijke opmerking. Hij zegt: ‘De dichter lijkt ook gepreoccupeerd met jeugdherinneringen en treinreizen (het leven is een reis, waarop men kan terugblikken).’ Dat is tegen het zere been van Dirk, aangezien er treinreizen voorkomen in de zes gedichten die gaan over de Tweede Wereldoorlog. Met name over de treinen die vanaf kamp Westerbork vertrokken richting de concentratiekampen Auschwitz en Sobibor. In die gedichten spreekt Dirk van: ‘machteloze wissels’, ‘het kijken door de spleten van de goederenwagon’ en ‘de trein die alsmaar naar het oosten rijdt’.
Met het cynische antwoord van Dirk hierop, sluiten we dit gesprek af:
Treinen, tja, ‘het leven is een reis om op terug te blikken’. Conclusie van Jan-pakt-de-leuning. De ene overlevende van de Holocaust tegen de andere: Ik kom vanavond ff langs, gaan we gezellig terugblikken.