LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Joke Prinsen

27 feb, 2025

‘ik meen verbondenheid te voelen wanneer ik schrijf.’

 

door Alja Spaan

 

Joke Prinsen (1982) studeerde Germaanse Taal- en Letterkunde aan de UA. Na deze studies ging ze als vrijwilliger naar Belfast, Noord-Ierland, waar ze bleef om als maatschappelijk werker aan de slag te gaan in het jeugd- en gemeenschapswerk. Sinds 2012 werkt ze in Antwerpen als taalleerkracht. In haar schrijven weerklinkt het spanningsveld tussen de gewenste wereld en wat is. Daartussen neigt Joke naar regenbogen: ze bekijkt het leven steeds door een absurdistische en sterk op de taal gerichte bril.
Ze debuteerde in het Reveilboek van 2020 met twee gedichten en verscheen al met een klankgedicht op de website van de Groene Amsterdammer (2021, ‘zo spreekt de zee’). Ze schreef teksten in opdracht voor Stormkop en Tutti Fratelli. Reeds drie keer werd een gedicht van haar opgenomen in het jaarlijkse Poemtata boek. In 2023 beëindigde ze met vrucht de opleiding poëzie aan de Antwerpse Scrijversacademie, haar manuscript kreeg lovende recensies van de juryleden. Het Proefkonijnencarnaval is haar debuut. De gedichten bij dit interview komen uit haar debuut.

“Ik leef in de hoopvolle overtuiging dat poëzie nooit klaar zal zijn, niet met de wereld, of met mij. Geef me maar theater: scènes, stemmen in polyfonie, maskers en het spel van perspectief.”

 

foto © Guillaume Van Laethem

 

Gefeliciteerd met je prachtig debuut en de mooie bespreking ervan op Meander. De recensent, Marc Bruynseraede, meent dat de titel van je bundel, Het proefkonijnencarnaval, ‘een dubbelhartige verwachting schept’. Is de titel met die opzet gekozen?
De titel is een weloverwogen beslissing, ja. Wij, mensen zijn proefkonijnen: ieder leeft zijn leven voor de eerste keer. Het leven is een tragi-komisch proces – een processie – een carnaval dat voorbij trekt. Elk mensenleven is een verwaarloosbaar kleine vertakking in een immens verhaal, maar net dat maakt het leven bijzonder én theatraal: eens gespeeld, altijd vergaan. Het is de danse macabre die onverwijld doorgaat. Dat de titel ook andere ‘konijnen’ oproept, zoals die van Lewis Carroll, is mooi meegenomen.

Je hebt je gespecialiseerd in Engelse literatuur, in grootheden als Sylvia Plath en Seamus Heaney. Hoe ben je tot een zo eigen poëzie gekomen?
Dat vind ik een heel groot compliment, waarvoor dank. U herkent in mijn werk misschien hier en daar andere dichters (en die zijn er legio), maar u zegt toch ook – tegelijk – dat ik een eigen stem heb. Hoe ik daartoe ben gekomen, vind ik een moeilijke vraag: ‘imitatio’ is het mooiste compliment, ‘aemulatio’ (navolgen en waar het kan: overtreffen) de droom van elke dichter. Je leert maar door te schrijven waar je je eigen accenten wil/kan leggen.

En inderdaad houd ik enorm van de Britse literatuur in het algemeen, de Engelse taal leent zich ook zo fijn tot het creëren van nieuwe woorden. Alles klinkt ook altijd veel ‘ruisender’ in het Engels. Er kan ook niets me zo voor de borst stoten als een slechte vertaling, bijvoorbeeld, zo genegen is me die taal. Maar dus over Sylvia Plath: ik heb een tijdje een obsessie met haar gehad, vooral omdat ze inhoudelijk de taboes niet schuwde en bijvoorbeeld sprak over zelfmoord en over de duistere kant van het moederschap in een tijd waarin dat eigenlijk niet kon. Ze schreef gedichten die doorspekt zijn met culturele referenties: ze was belezen en kon daarmee uitpakken. Ik bewonder haar ook omdat ze vormelijk zo klankgevoelig is. Haar gedichten zijn bolwerkjes van gelaagde betekenissen, heerlijk.

En hoe kwam je debuut tot stand?
In 2021 begon ik aan de poëzieopleiding bij de Schrijversacademie. Toen al lagen er wat gedichten klaar die ik wilde insturen naar uitgevers en magazines, maar ik ben blij dat ik heb gewacht. De opleiding heeft me langer doen stilstaan bij dingen zoals ‘poëtica’ en de tutors hebben me door een andere lens naar mijn eigen werk leren kijken. In 2022 deed ik mee aan de Zeef poëzieprijs, toen droeg de bundel de titel Van Clowns en Courtisanes, ik haalde het tot bij de eerste negen (van 137 inzendingen), maar ik won de prijs (gelukkig) niet. Achteraf gezien ben ik blij want ik was écht nog niet klaar.

Het heeft even geduurd vooraleer ik zelf de vinger heb kunnen leggen op de thematiek(en) die mijn werk ‘binden’. Wat hadden al die gedichten eigenlijk met elkaar te maken? Dat bleek de grootste uitdaging en zoektocht: een ‘geheel’ van delen samen stellen. Toen ik me trouwens eenmaal had vastgebeten in het samenstellen begon er ook weer een nieuwer, in wezen veel aangenamer proces: een herschrijven maar dan van een andere orde. Ik wilde de gedichten weer ‘verdichten’ en dichter bij elkaar brengen.
Ik kan in feite niet wachten om dàt proces nog eens te mogen doorlopen: die eindfase was heerlijk omdat je opeens aanvoelt ‘ja, nu klopt het’.

Was een gebruiksaanwijzing, zoals Bruynseraede het nawoord van Annemarie Estor noemt, noodzakelijk?
Toen ik Annemarie vroeg om iets te schrijven bij de bundel, bood ze aan een nawoord te schrijven: daar ging ik geen nee op zeggen. Of het ‘noodzakelijk’ is, dat laat ik over aan de lezer. Ik ben zelf een groot bewonderaar van Annemarie Estor: ze heeft dat onnoemelijke ‘het’. Telkens opnieuw sta ik versteld van Annemarie’s ‘beeldkracht’ en haar eigenzinnige pen. Ze koos haar als mijn projectbegeleidster op de academie, omdat ik ervan overtuigd was dat zij met de juiste lens naar mijn werk zou kijken, en daarin had ik gelijk, dat bewijst opnieuw het nawoord bij het boek.

Bruynseraede vergelijkt de manier waarop je vormgeeft aan de realiteit met Paul van Ostaijen. Maar van wie zit er het meeste in je werk?
Van Ostaijen is inderdaad een lichtend voorbeeld, op meer dan één manier. Hij legde de essentie van de moderne stad vast, het lawaai, de chaos en de schoonheid ervan, en ondanks dat zijn gedichten meer dan een eeuw geleden zijn geschreven, spreken ze nog steeds hedendaagse lezers aan.
Zoals elke schrijver sta ik op de schouders van reuzen. Ik heb niet één invloed, ik heb er duizend. Maar dat is geen bevredigend antwoord op uw vraag, realiseer ik me, dus ik zal er een paar uitkiezen. Annemarie Estor vermeldde ik al.

Ik voel me in het hedendaagse landschap verwant met het werk van Peter Holvoet-Hanssen omdat het muzikale zegeviert in zijn gedichten. Tegelijk werken vele van zijn gedichten lichtjes ‘bevreemdend’: de gedichten hebben de neiging uit te waaieren tot er iets ontstaat als kaleidscopische patronen, die toch weer bij elke lezing, bij elke draaibeweging, kunnen ‘kantelen’.
Ook vind ik de PHH klankfilosofie goed toepasselijk op mijn eigen werk: een gedicht is een muziekdoosje waarin inhoud en vorm zo samengaan dat ze als het ware muziek maken.

Nog iets dat ik heb geleerd, door veel poëzie te lezen, is hoe belangrijk het mini-universum van het gedicht is, als principe: staat het gedicht op eigen benen? Zo nee, dan heb je als ‘dichter-god’ mogelijk nog werk.
Een enorme bewondering heb ik ook voor het werk van Sasja Janssen: haar bezwerende toon in sommige gedichten, en dan weer openeens die ‘speelse’ blik, het is een ongelofelijke koorddans die zij feilloos kan volhouden.
Het werk van Eavan Boland (Ierse dichter, gestorven in 2020) grijpt me ook aan: zij kon door één beeld te ontrafelen, de lezer een hele reis of wereld laten zien. Tegelijk lezen haar zintuiglijke verzen soms als bedrieglijk simpel, meestereslijk.

Schrijven is ook afstand nemen van de werkelijkheid en betekent ook eenzaamheid. Hoe ervaar jij dat?
Schrijven is inderdaad niet de meest sociale bezigheid, je doet dat nu eenmaal alleen. Al doe ik dat niet letterlijk alleen in een ruimte. Eenzaamheid associeer ik niet met schrijven, het is zelfs zo dat ik meen verbondenheid te voelen wanneer ik schrijf. Schrijven is voor mij ook iets dat lijkt op aanraken, behalve dan dat je niet weet welke huid je voelt. Het is iets dat lijkt op praten, behalve dan dat je niet weet wie luistert. Je zingt voor de wereld, je zingt voor jezelf een wereld, je zingt omdat je bang bent en sterfelijk en omdat je alsnog onbevreesd verder moet gaan. Margaret Atwood beschouwt haar werk als een “partituur voor de stem”, nagel op de kop.

Schrijven heeft me geleerd van de ochtend houden, van valavond, van kleurschakeringen, van stapeltjes geïmproviseerde tijd. Het leven is toch altijd een beetje het verhaal van hoe goed of hoe slecht we omgaan met onze eigen sterfelijkheid, wel, schrijven is mijn Achilles’ hiel.

Hoe eng is het om te debuteren?

Het engste aan debuteren is de vrees niet gelezen of gehoord te zullen worden. Dat het hele proces – dat bij wijlen toch erg intens is – voor ‘niets’ is geweest: ik vind gelezen worden toch belangrijk. Vooral omdat ik mijn gedichten eigen levens toewens.

Treedt je ook op?
Heel graag, maar ik ben nog geen al te grote naam, dus ik regel de meeste lezingen vooral zelf. Af en toe heb ik al leuke uitnodigingen gehad, zo ging ik mee optreden met PHH’s show Goleman in Gent, hij trad op ‘Bij de Vieze Gasten’ en vroeg me mee. Op 5 februari stond ik in Turnhout op het podium bij Nawoord, dat was erg fijn. Als je mij liet doen, dan had ik elke week wel een optreden. Het mooiste blijft toch als men je vraagt.

Je zit op Instagram, volg je de literaire wereld daar? Hoe vriendelijk is het literaire klimaat?
Ik probeer me zo weinig mogelijk ‘bloot’ te geven op sociale media. Af en toe post ik iets, maar ik heb geen grote club volgers. Het is echt niet mijn wereld, ik spreek die taal te weinig en bovendien vind ik het vermoeiend om alles nauwgezet op te volgen. Die energie steek ik dan liever in schrijven.

Je werkt in het onderwijs, doe je daar veel met poëzie? Hoe is het met de ‘leesbehoefte’ van de leerlingen?
Dit is een diepte-interview op zich. Het is geen wonder dat jongeren niet meer graag lezen: er is een ander soort beeldtaal ontstaan, op de sociale media platformen, en die taal is heel visueel én snel. En laat ik dan net een leerkracht zijn in dit tijdsgewricht die traagheid en de ocassionele opzettelijke stilstand aanprijst, én nog eens komt aandraven met een boek of twee, en dan ook nog met poëzie. Over dat laatste: leerlingen vragen me vaak waarom ‘ik niet gewoon zeg wat ik bedoel’? Dan probeer ik uit te leggen dat er veel mooie dingen verloren gaan door steeds de meest duidelijke en “rechtste weg” te willen nemen. ‘Altijd recht op je doel afgaan en zeggen wat je bedoelt’ daar bereik je vaak niets mee: door het ‘afsnijden’ van de zijwegen, door altijd te hameren op “klare en heldere taal” begrijpen we elkaar paradoxaal genoeg net minder goed. Taal wordt saai, eendimensionaal. Nuance, subtext, woord- en kleurverschuivingen, dat is het instrumentarium van goede gedichten. “Shall I compare thee to a Summer’s day?” of “je bent best mooi”: ik weet met wie ik naar huis ga.

Wat is er dan zo belangrijk aan de juiste woorden vinden?
Woorden resoneren bij ieder net dat tikje anders, dat is nu net deel van de charme van taal, en één van die eeuwenoude goocheltrucs van die feline verleidingsdans genaamd de poëzie. In die beweging begrijpen we elkaar soms, maar dan vaak toch ook nét weer niet. Alles blijft altijd Babels: de ander is altijd anders, altijd ‘echter’ en complexer dan we hadden verwacht. Ik vind die ‘onkenbaarheid van de ander’ heel spannend omdat er dan altijd iets te ontdekken valt.

 

Babels


hoe zal ik de leegte kneden?

dat altijd fladderende, dat voortdurende lichte,
dat altijd volkomen bewust zijn van zichzelf,
dat wandelen op dons, het zitten onder gevouwen vleugels,
dat beelden bouwen tegen hemels in, overstelpt
met onopgemerkte bloemen aan de voet van palissades of gijzeltorens
dat door water breken aan de rand van blauw ijs, dat
smeltpunt dat glipt uit de duisternis en drijft als stilte, gloeit
als wit vuur, glijdt onder het gewicht, zingt uit kleine
kamers, al dat diep binnen branden
dat diep gebrand

het niets suggereert zichzelf alleen

verdriet gaat met verdriet uit de bocht en buigt om
elke dag biedt zijn kleinste opspelende variatie
en al vliegen motten enkel ’s nachts, hun vleugeldans
verraadt de doodbloei in de optocht van het lot

hele deeltjes glippen van het ene element
naar het andere en gaan niet terug naar hoe het was:
alles wordt ooit weer gewichtloos, rook,
de wereld komt, en legt zich Babels tussen ons.


Is er iemand die je echt heeft geïnspireerd of gestimuleerd om te schrijven?

Mijn grootvader las vroeger veel voor. Mijn ouders lazen ook boeken, er viel altijd wel iets te lezen bij ons thuis. In de middelbare school had ik een erg bevlogen leerkracht Nederlands, Mr Dirk Van der Goten: zijn lessen waren memorabel vooral omdat ze met humor waren doorspekt.
Vanaf mijn vroege tienerjaren ging ik naar de academie van Turnhout, naar de lessen Woord en Voordracht van mevrouw Marijke Mols: een dame wiens liefde voor de taal eraf spatte, soms ook letterlijk bij elke plofklank. Zij heeft mij écht leren lezen. Ik weet niet of ze nu nog leeft, ze was in de jaren ’90 al een vrouw van een zekere leeftijd. Zij nam ook vaak poëzie mee naar de les, heerlijk vond ik het om haar die gedichten te horen brengen: ze bracht ze tot leven. Ik begreep aanvankelijk niet hoe het mogelijk was: iets dat er zo saai en doods uitzag op papier, kon zo iets zinderends en spannends worden als je het gewoon aandacht en adem gaf. Het is die magie die ik zelf hoop door te kunnen geven.
Poëzie op zijn best is een synesthetische ervaring: de woorden krijgen meer waarde, worden een meerwaarde, bij/tijdens de lezing. Reinhilde Decleir beschouw ik als een lerares: zij leerde me op een andere manier te kijken naar theater en teksten te interpreteren in het algemeen. Toen ik in 2020 aan het schrijven van de bundel was begonnen, ‘voor de serieus’, was het Reinhilde mijn ideale lezer die me – nadat ze een paar gedichten las – heeft aangemoedigd: “Allee, dat kunt ge precies wel, doe maar voort.” In 2021 publiceerde Reinhilde het gedicht ‘hier huist een schepping’ in het programmaboekje van het Tutti Fratelli festival. Ik beschouwde die geste als een soort officieel ‘startschot’.

Heb je een bepaald ritueel bij het schrijven? Moet je alleen zijn bijvoorbeeld?
Nee, ik kan me ook in een drukke ruimte isoleren. Dat heb ik altijd al gekund, ik beschouw het als een gave. Ik ben wat je noemt één van die ‘socially awkward’ mensen ook al hebben anderen dat soms niet door. Ik kom heel anders over bij anderen dan wie ik in mijn eigen beleving ben. Misschien heeft iedereen dat, dat weet ik natuurlijk niet. Maar bij mij heeft dit heel vaak het effect dat ik de tekst over een gebeurtenis al aan het schrijven ben, terwijl me iets overkomt. Het is zo’n beetje mijn zelfverdedingings- en beschermingsmechanisme. Ik krijg ook altijd zo’n raar ‘meta’-gevoel vanbinnen op personeels/kerstfeestjes of officiële gelegenheden, zo heb ik bijvoorbeeld het gedicht ‘De Blijde Inkomst’ gevuld met ‘bevreemdende’ momenten, zodat het een soort amalgaam is geworden van mijn social awkwardness, enjoy.

 

de blijde inkomst

de groep van staande gasten op de receptie is
een groteske microkosmos aan somberheid:
wat voor werk doe je, en wat nog?

de muziek begint
we proeven van de lokale twijfel
gemaskeerd door zoete wijn
als we niet kunnen praten, kijken we elkaar aan

benen maken kunstlichtschaduw in het salon
ja we dansen samen
arme dagverkwisters
in het spoor van onze adem
we glimmen en dribbelen onder een discobal

nabij de alfabetisch geordende boekenkast
is elkeen in zijn eigen anekdote gekaft
verheugd om zichzelf verfijnd
en met het juiste opschrift te etaleren:
er is een meisje dat iets te dicht bij een oudere heer zit
er is er één die klaagt over teveel buik terwijl hij continu chips in zijn mond propt
er is een ingebeelde zieke die geen hoest ziet, maar zwarte long
er is er één wiens politieke overtuiging het centrum van zijn wezen vormt
er is een getormenteerde ziel die met zijn ogen draait
zo iemand die achteraf beter had uitgepakt met zijn afwezigheid

ik probeer te genieten van de introducties
aan mensen wiens namen ik meteen vergeten zal
niet veel later zeg ik: het was leuk je te ontmoeten
om dan te beseffen dat terwijl ik sprak
ik aan die Zweedse actrice heb gedacht
en hoe ze in de fontein leek te verdwijnen
hoe vroeger alles grijzer lichter was

eentje heeft nog een ei te pellen
over dat moeras van dertien jaar terug
hij klinkt zo zielig zachtaardig
dat ik fantaseer over defenestratie

ondertussen is er beneden een wervelende derwisj
van inwisselbare ledematen ontstaan
ja laat ons samen dansen op de rug van frustratie

de muziek zwelt aan

nabij de boekenkast springt iedereen
als in een formatie halfdronken van een andere pagina
etiketten zwieren in het rond, tongen waggelen
wie sprak daarjuist in dat onvergetelijk dialect?
wie is er met zijn rook verdwenen uit de ramen,
wie ligt er in de as?
wie is verdronken in de kleuren van de vazen,
wie zonk er weg in de sofa?

op weg naar buiten spreekt een speciaal uitgedoste man
over de vreselijke kou terwijl ik denk:
zelfs gesterntes eroderen erop los – alleen, in de kou –
ach, wat ben ik toch een vreselijke vrouw
dus vlug wens ik hem goede nacht, zoete dromen

ik loop in mijn mooiste jas door de straten die slapen:
ik ben een verdwaalde feestganger die graait naar houvast
het wordt er niet makkelijker op het einde aan te kijken
de onbelichte weg ligt zwaar op het hart

ik wuif mee met de schaduw van een tak in het maanlicht, boven
de wolken als aderen van het late uur, altijd op de vlucht
sterren draaien, de nacht verliest zijn kleren
bomen reiken naar de dageraad

tijd springt uit de hemel, landt –
ergens boven de nacht zweeft de ruimtezee:
dit is het zout in de wonde, dat onbekende grotere
de lange weg van de donkerte

spelonkig snijd ik straten door
laat ik blijde-inkomst-gaten achter

de val begint, nogmaals


Bruynseraede noemt je poëzie zwierig. Hoe noem jij het?

Ik houd nogal van barok, ik schrijf geen ‘skeletten’. Ik verlang naar veelheid, complexiteit, een wirwar aan verduisteringen binnen een poging tot verheldering.

In je bundel staan twee lange gedichten die schijnbaar over Maria gaan, klopt dat?
Ik heb iets met Maria iconografie en met alle onderliggende paradoxen waar de figuur van Maria voor staat. Ze is een maagd, maar ze is gehuwd. Ze is kuis, maar ze is een moeder. Ze is een bruid, maar ze is ook nog een heel jong meisje. En haar verering daar zitten ook zo’n bizarre en ‘opzichtige’ stadslegendes en verhalen in verstrengeld. Ze is een vat vol contradicties. Ze is ongrijpbaar en – in die hoedanigheid – denk ik dat zij is wat ‘rest’ van de Oermoeder. Bovendien denk ik dat een godsdienst eigenlijk niet ‘werkt’ zonder een vrouwelijke invloed, zonder een ‘poster girl’ of een ‘vrouwbeeld’. Maar Maria is natuurlijk ook gebruikt om andere vrouwen mee te slaan, ze werd een zweep om andere vrouwen klein te houden. Dat is ook zo’n harde realiteit geweest voor zoveel vrouwen gedurende de laatste paar eeuwen. Ik wou met mijn gedicht Maria aanbidden in haar oermoederlijke wezen maar eveneens in een nieuwe vorm: die van een universum dat ons met zijn levenskracht welgezind is, de ruimte die zich opent voor het menselijke verhaal.
En kijk … zo belanden we weer recht in het hart van de poëzie: ik kan dit niet echt uitleggen … behalve ‘zoals het er staat’.

Een modern lofrefrein voor Maria – fragment

zij blijft

nu in meerstemmig antifoon:
zij is een vrouw die vraagt of het wel gaat
zij is een bruid die vertrekt naar een nieuw land
zij is een kind dat luider zingt dan de situatie vraagt
zij is een Stella aan de toog in dat havencafé waarvan ieder vermoedt dat het
.       niet bestaat
zij is een jonge maagd die hulp vraagt in slordige kiezels van taal
zij is een suikertante
zij is een verloskundige
zij is een beest dat raast door helend water
zij is het viswijf dat poseert voor haar krantenportret
zij is de Axis Mundi van junkies en zwerfkatten
zij is een dichteres die praat met de zee om zich in golven te kunnen fluisteren
zij is een buurvrouw die bij zon het salon bouwt in haar tuin
zij bevroedt onheil en hangt medailles in de auto
zij smeert balsems op tere hersengewelven
zij duwt machthebbers van hun stoel
zij legt de vinger op de eeuwige driehoek
zij stroomt naakt
zij streelt over doorgangsgraven met haar melkborsten
zij is het gekarteld lijden
zij wrijft kinderen schoon met moederkeszalf
zij kijkt uit op vrachtwagens en vreest zichzelf te klein
zij knipt sterretjes om in een brooddoos te stoppen
zij is het die ramen kuist
zij is het die het laatste kaarsje uitblaast
zij is het die planten knipt opdat ze kunnen groeien tot bomen
zij wacht als het hert
zij is Noor, Sara, Fatima, Marie, Louise
zij is Eva met een adamsappel
zij is de donkere materie die onze beweging verklaart
zij is het driedimensionale hart
zij pompt de moed die onze botten stuit
wanneer die onder wanhoop buitelen


Is dichten de enige manier voor je of maak je ook proza? Kunstwerken?

Gedichten zijn mijn ideale vorm. Af en toe schrijf ik eens een kortverhaal en ik houd ook van schrijven voor een podium, maar mijn eerste liefde blijft poëzie.

Zo schrijf ik samen met mijn lieve vriendin, Evy Bisschops, aan sketch-show: “Dawn of the Barbie Wars”. Het concept is simpel: vrouwen die elkaar het vuur aan de schenen leggen of vrouwen die samen een vete hebben met dezelfde vijand. We houden van het op de planken brengen van absurde situaties waarin vrouwen hun venijnigste kant naar boven halen.

Wat zijn je plannen?
Mijn eerste gebod staat altijd in drukletters geschreven op de binnenflap van mijn schrift: ‘blijf schrijven’. Ik bedoel daarmee: faal op groteske wijze, leer beter te vallen, maar neem uiteindelijk wel telkens de pen weer op.
Ondertussen ben ik voorzichtig begonnen aan bundel twee. Als het proces van mijn debuut me iets heeft geleerd is dat ik niet te snel tevreden mag zijn, dus het plan is te schrijven gedurende de volgende paar maanden, in de hoop om weer in die interessantste laatste fase te mogen terechtkomen: die van de ‘verdichting van het geheel’.
In de tussentijd hoop ik veel te mogen voorlezen uit Het Proefkonijnencarnaval, gepland en misschien ook door anderen gevraagd, wie weet?

 

 

 

     Andere berichten

Interview Renaat Ramon

'Poëzie is communicatie.' door Alja Spaan   Renaat Ramon is dichter, essayist en beeldend kunstenaar. Hij was redacteur van Betoel,...

Interview Frans Budé

'Dat ik in de traditie van Gerrit Kouwenaar zou staan, vind ik alleen maar eervol' door Cora de Vos   Dichter en schrijver Frans Budé...

Interview Dien L. de Boer

‘Het creëren gaat altijd door.’ door Jeanine Hoedemakers   Voordat Dien L. de Boer zich concentreerde op eigen werk was zij onder...