Steven Van Der Heyden (Gent, 1974) probeert met zijn gedichten de horizon te verlengen en de bodem uit de dagen te halen.
Gedichten van hem verschenen in diverse tijdschriften waaronder Het Liegend Konijn, Het Gezeefde Gedicht, De Revisor, Meander, De schaal van Digther. Steven is klimaatdichter, lid van het collectief Obsidiaan en co-redacteur van uitgeverij Archipel.
In februari 2020 debuteerde hij bij Uitgeverij P met de duo-bundel Tot ze koud is. In februari 2023 verscheen zijn eerste solo bundel Filigraan bij Uitgeverij P
Steven is de winnaar van de Rob de Vos prijs 2023.
Op gedichtendag 2024 werd hij aangesteld als stadsdichter van Roeselare voor een periode van 2 jaar.
–
Geef me een landschap waarin betekenis
nog geen kleur bekent, alles naamloos
en onaangeraakt is
–
Waar je je voet kan inzetten met de motoriek
van een vogel die de lucht nog niet gevonden heeft,
de vlucht nog buiten bereik
–
Tot de kou niet langer om zich heen grijpt,
zon op het ijs een zijden sluier onthult
–
In dit prille licht wordt alles buitenkant
tot zwerfakkers opnieuw gonzen van insecten
–
Dit kromgetrokken karkas noemt zichzelf een huis
de klamme adem van onverwarmde kamers
bijt me in het gezicht, kaalslag voor mijn hoofd
–
Een arctisch binnenland herbergt herinneringen
zonder kop of staart, geen vertrouwde coördinaten
voor gedachten waarmee ik een duel aanga
–
Hier heerste het jargon van het zwijgen, was elk contact
een botsing, een hinderlaag voor handen en voeten
draaiden uitgedunde uren dol in kringen op tafels
–
In het vleermuisgrauw lach ik mijn schaafwonden weg
smoor elk protest, elke doofstomme naam
voor ik het licht toelaat en naamloos verdwijn
in een oogopslag zonder geschiedenis
–
Op een dag zullen de bomen de straat heroveren
de wortels samenspannen, hun duivels
ontbinden en het asfalt breken.
–
Parken zullen weer zingen in de regen
wanneer de storm door de lucht zwerft
als een jachthond op zoek naar een slaapplek.
–
Planten zullen druppels vangen op de tast,
een bloedbaan zoeken onder de grond
tot het zonlicht de wolken uit de lucht vreet.
–
Geen bossen als aftandse decors, bomen
als figuranten, houtvlees ontspant zich,
tekent zelf zijn ringen bij.
–
Zwijgzaam verkennen wij onze vragen,
voorbodes kruipen onder de huid
waar de weg eindigt, wacht het offer.
–
Ook wij pellen onze bast, schieten wortel
in elkaar, worden taaie vegetatie,
bevechten een dorstig leven.