foto © Erik Veenstra
Laura Mijnders (1991) is dichter, schrijver, kunstenaar en columnist. Ze ontwikkelde al vroeg een passie voor taal en poëzie. Haar debuutbundel Nachtschade verscheen in 2014 bij Uitgeverij Voetnoot. Gedichten van haar verschenen o.a. in Meander Magazine, Dichter bij het Verleden, bundels van de Dichtclub in Groningen en Avier.
Na een jeugd in de horeca ging ze studeren in Groningen, waar ze in 2021–2022 werd benoemd tot de 23e huisdichter van de Rijksuniversiteit Groningen. Ze won de Remco Ekkers Poëzieprijs (2022) en de wedstrijd Eet meer kunst (2023), en eindigde als derde bij 100 jaar Renkum en de Marleant Poëzieprijs (2024).
Momenteel werkt ze als onderzoeker en contentspecialist bij Zacht Gras, een platform voor sport & kunst. In haar poëzie tast ze de wereld af en onderzoekt ze thema’s als ongemak. In januari 2026 verschijnt haar nieuwe bundel Tussen vreemden bij Uitgeverij Passage.
–
Misschien moet ik je bedanken voor die keer
dat je met een op afstand bestuurbaar autootje
over mijn heuplange haar reed, het eerste dat ik
–
me daarna herinner, mijn haren kort en de gedachte:
misschien pas ik in een andere versie van mijzelf
–
steeds vaker twijfelde ik of alle delen wel
op de juiste plaats zaten, aan het woord zus,
ik droeg wijde truien om het ontbrekende
–
aan mij te verhullen, en toen je jaren later aan
me vroeg hoe ik mijzelf zag, antwoordde ik ‘twee
keer zo groot’ en hiermee bedoelde ik nooit precies
wat jij dacht, het maakte ook weinig uit, je greep in
–
waar ik mijn schouders voor de wereld ophaalde
trefzeker als altijd zoals The fucking Boondock Saints,
je hebt nog altijd een nieuw autootje van me tegoed
–
Een stad kan in één nacht uit elkaar vallen
stenen vliegen door huizen, er wordt
geschreeuwd in een taal die ik niet versta,
waarin zoveel haat, waarin nergens vrij,
–
waarin nergens de liefde, ik lig in bed
en droom over niets in het bijzonder,
het kabaal van zware voetstappen
schudt de wereld op, de nacht
–
is ineens een einde aan de stilte,
de winkel van de bakker van hiernaast
ligt in scherven over de straten en
wie raapt dat op, wie raapt ons op?
–
en dan de schuldvraag, de schuldige is
altijd degene die het meest op je lijkt,
waarin geen logica, waarin alles behalve
liefde en rust en vrede die pas komt
–
als je accepteert dat geschiedenis
enkel verliezers kent, een plek, een tijd
waarin je zelf de scherven ruimt,
je langzaam groter wordt, je rug weer recht
–
Op de rekening bevinden zich nog altijd sporen
van onze aanwezigheid, tussen de 200 biertjes
en glazen wijn telde zij maar liefst 35 fristi’s
–
mama had ons in het nieuw gestoken
Ronalds oma kon het niet laten om met
haar kreukelfriethanden steeds in onze wangen
te knijpen, we verenigden ons in afschuw
–
proostten op waar we nog niets van wisten,
hoe ik verlegen achterbleef en daarin
zou blijven hangen terwijl jij je kleine vlinderdas
recht schoof en de volgende ronde bestelde
–
keek ik toe hoe de barman rietjes in flesjes stak
iemand maakte van dat moment een foto, nog altijd
hangen we als driejarige en vijfjarige aan de muur en
–
toen ma op een dag de deur uitliep vond pa het nodig
de foto als voorbeeld te gebruiken; hoe je ergens lang
kunt blijven hangen zonder ooit gevuld te raken