LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Shari van Goethem & Edward Hoornaert – Waar schaduw uit de bomen valt

30 jun, 2025

‘Paradise lost’ en ‘Regained’

door Francis Cromphout




Als stadsdichter, verwelkomde Edward Hoornaert in Roeselare, Shari Van Goethem als dichter in residentie. Zij bezochten samen het Eden Kunstenfestival. Zij lieten zich daar inspireren voor 22 van de 82 gedichten door creaties van verschillende kunstenaars rond thema’s van de Genesis en interpretaties van de Tuin van Eden. De gedichten refereren niet alleen naar de Bijbelse mythes, maar vertolken ook inzichten van de wereld van nu, waarbij duidelijk wordt gesteld dat dit een wereld in verandering is. Met illustraties van Shari Van Goethem.

Shari Van Goethem studeerde filosofie aan de Antwerpse universiteit en debuteerde in 2016 met de dichtbundel Een man begraaft een boom. In 2024 kwam haar derde bundel uit, Een vorm van vasthouden van, een poëtisch dagboek waarin het eerste levensjaar van haar derde kind wordt beschreven. Edward Hoornaert is romanist en vertaler en debuteerde eveneens in 2016 met Wij vreemden. Zijn volgende bundel verscheen in 2023: Weten welke huid je aan moet. Meander ging met hem in gesprek over deze recensie. Hij is oprichter van 1P2,  bezieler van het dichterscollectief Obsidiaan en is medewerker van  het online poëziemagazine roer. Van 2021 tot en met 2023 was hij stadsdichter van Roeselare.

Een citaat uit Genesis (‘Gods geest zweefde over het water’ ) en een inleidend gedicht vertellen de connectie tussen het water en de mens: ‘het water (…) zoekt een lichaam met de warmte van een bloedsomloop’ en suggereert hierbij een moeizame doelgerichtheid, naar het woord toe:‘om te groeien zullen we de slagen tellen / het ritme op elkaars tong leggen, naar buiten / brengen wat van binnenuit snakt naar een vorm’.

De dichtbundel is ingedeeld in drie cycli. De eerste, ‘Het witte veld’, verwijst expliciet naar het scheppingsverhaal:

De verstandige

in den beginne was er water, het was woest
God scheidde het en suste het, bracht het
tot bedaren en in het hemelwater
liet Zij vogels zwemmen

de andere helft kneedde Zij tot het droog
en hard werd en uit de diepte trok Zij
een tak

Ze bleef eraan trekken
tot de tak iets had van een boom
en in die boom
blies Zij haar adem

Merkwaardig hier is dat de scheppende kracht een ‘Zij’ is. In het vervolg zullen ‘Zij’ en ‘Hij’ elkaar aflossen. Dit vaak om elkaar te complementeren. Zo bijvoorbeeld in ‘De schaamtevolle’: ‘Haar naam was Licht (…) uit Haar gewrongen wervels / schiep Ze de ochtend’. En in ‘De schaamteloze: ‘Zijn stem liet hij galmen / door het uitgesponnen licht / op zoek naar een donkere klank / om het einde van de dag in te luiden’.

Het verhaal van ‘de rib van Adam’ wordt er herschreven in ‘De ontgoochelde’: ‘Ze boetseert een man. Ze is / niet tevreden (…) tot kalmte gekomen likt Ze / het lichaam van de man dicht / drukt de herinnering aan Haar onvrede / diep weg in zijn rib’. In ‘De teruggetrokkene’ leren wij dat ze ‘kinderen gedragen heeft’, maar ‘Zij alles [heeft] losgelaten’ en ‘zich elke dag dieper [wroet] in het witte veld’. De mythisch boom van de tuin van Eden ‘draagt woorden’ en ‘ze mogen niet /  in de mond worden genomen’. ‘Als een stamvader zal [de boom] rituelen smeden die onderwerpen (…) Zij zal er alles vinden wat zij mist. (…) Verlangen naar het leven dat hij haar heeft toegestaan’.  Het is een moeizame interactie waarbij zij zich ‘ warmen (…) aan elkaars steelse blikken’ en uiteindelijk ‘graven door de huid naar binnen’ om uit te monden in een ‘Paradise lost’ situatie:

alleen de vorm is gebleven, het lege
omhulsel, de gaten in de grond
waar een omheining als onwrikbaar
gebod stond

In de tweede cyclus ‘Schaduwvormen’ verschijnt ‘het beeld van eerste vrouw en eerste man / van boom en vijgenblad, koude akkers en barensweeën’, in een verder stadium van de Edenische illusie. Wij zijn beland in een ‘Ontkenningsfase’ in de wij-vorm: ‘We bouwen labyrinten om in thuis te komen / de waarheid mag er verdwalen’ en ‘Wat we geloven / blijft als een brandend kruis op ons voorhoofd te lezen’. Een kind wordt als ‘Erfenis’ gedragen: ‘’s avonds kruip ik vanonder / mijn huid, ga ik tekeer / in mijn dochter’. Het samenzijn is geen avontuur meer: ‘Waar samen zijn over gaat: / het loskomen van gehaakte armen, de oren sluiten voor / de lokroep van sirenen, de schaduw uit de stilte leren wrijven’. In ‘Stilte voor de storm’ wordt een dreiging verwoord: ‘wordt afgewacht / welk spoor van licht zich over ons ontfermt // wie de storm voorspelt, wanneer wat uiteindelijk barst’.

Zowel man als vrouw voelen hoe ze vastzitten in een verleden dat zij niet  kunnen vatten. In ‘Voormoeder’ wordt dat: ‘je wil (…) de huid  reconstrueren / van de vrouw voor de vrouw voor de vrouw / voor //  de vrouw in wiens bekken je / als een vergezicht werd gewiegd’.  In ‘Nachtvisie‘ houdt ‘Hij de ogen dicht voor het geval het licht / herinnert aan een onmogelijke weg terug’. De situatie lijkt ‘Uitzichtloos’: ‘Dit is een ogenblik dat heimwee noch toekomst kent’ en ‘wij keren het vuurwerk van schaduwvormen de rug toe’. Hoop wordt geboden als zij de wegen waarin ze zijn vastgelopen in zichzelf proberen te verleggen. Opvallend weer is hier de heilzame werking van het water:

we proberen de straten te verleggen
in de palmen van onze handen
als we ze lang genoeg onder water
houden, worden ze week, komen
de ingegroeide wegen misschien los

aan een zacht vel kleeft de toekomst
minder hardnekkig

De laatste cyclus ‘Bladeren tegen de brandende zon’ suggereert bescherming maar ook het zoeken van genezing: ‘het zoeken naar een plek / om je aan vast te zuigen / als aan een borst’ en ‘Je uitgedroogde ziel moet / hydrateren’. Daar horen allerlei raadgevingen bij zoals in ‘Schommelen’:  ‘wanneer het spreken op de bodem van / je keel vastzit, ga dan aan de hemel / hangen’ en ‘zet  [hierna] je voeten in het  gras / en je zal losgezongen zijn’. Bij ‘Levenslijnen’ wordt dat: ‘Met vloeiende bewegingen de stenen / het hof maken / (…) je weg terugvinden, het dalen / belonen met klimmen, het klimmen / met dalen’. Een ‘glimp’ zal de beloning zijn: ‘Vang een glimp op van de plek waar / schaduw uit de bomen valt, het huis de zon naar binnen haalt / je het leven ziet waarin je echt hebt liefgehad’. ‘Paradise regained’ suggereert de terugkeer van de Tuin van Eden, maar dit slechts na een soort tabula rasa: ‘Is het huis besmet, brand dan alles af’. Ook ‘voeden we (…) de geruchten dat wij voortvluchtig zijn /  samenspannen tegen een tijdperk van steen’.

Het eindresultaat is een ‘Eden’ dat het statische van de mythe heeft afgelegd. De tuin is onder meer ‘een uitgerekt lapje grond (…) een zandkorrel (…) zit diep in de buik van een berg (…) heeft een gezicht (…) zit in een vreemde blik (…) is de schuwe plek tussen de benen (…) is het kreunen (…) is de vergeving na de zonde / en na de vergeving de zonde (…) is de omheinde / schutting en schrikdraad / hij omgeeft ons, sluit ons in ‘.

Hiermee is de cirkel rond. Twee uitzonderlijk begaafde dichters hebben hun poëtisch talent samengesmeed om te komen tot een actualisering van de Bijbelse mythe in zijn volle gelaagdheid, waarbij bovendien een dieper inzicht in de condition humaine werd beoogd.

____

Shari Van Goethem & Edward Hoornaert (2024). Waar schaduw uit de bomen valt. Uitgeverij P, 112 blz. €20,00. ISBN 9789464757620

     Andere berichten

Annelie David – Onvolledig alfabet

Annelie David – Onvolledig alfabet

Taal als toevluchtsoord door Hettie Marzak - - Annelie David (1959) is danser, choreograaf, dichter en vertaler van Duitse poëzie. Vanaf...