Langzaam terugkruipen. Op rupsbanden.
Langzaam je broek laten zakken en de wereld
een stok geven om mee te slaan.
Genietende ogen niet te vroeg sluiten. Krom je
vingers er maar omheen. Draai hoofd, draai been.
De meesten willen te vroeg los. Span je wil je.
In de bandensporen rust een lichaam
door dieren bepikt. Wil je soms niet groot worden,
wil je de kleine lijven het alleenrecht geven,
wil je de kabels niet knappen horen. Nu
de wereld doodstil ligt te wachten, zien we
de tank over het kleine wiegende lijf gaan, keer op keer.
barentsz heft zijn handen
ogen vol smook
en een verandering in de lucht
de horizon verdraagt ons
al maanden zonder licht
vuursteen dooft en valt
we staan in rekken met aquaria opgesteld
rijen van twee
paradijsvissen drukken hun snuiten tegen de wand
onze ogen lopen vol
hier dondert een glaswand in elkaar
daar stroomt water de gretige kelen in
omdat we geluisterd hebben
onze moeders voedden het vuur
met hun verhalen over het eiland
waar alles van kunststof is
waar rondsnorrende bedienden het slavenwerk doen
ze hebben de laatste vruchten bereid
met hun verhalen over steden waarin ze dagenlang
waadden in de tomaten
over tobbes waarin ze rondstampten
het sap opgespat tot vlak onder de rand
de druivenvelletjes tussen de tenen
ze hebben getoond hoe hun handen
de zachte pluizen van de katoen misten
we keken met wijdopen ogen
de zwartplastic binnenkant van de tent kapot