Vertaling: Jana Beranová
ode aan de vreugde
Liefde, als er geen hoop meer is:
alleen dat is liefde.
Lanceer een nieuwe radiosonde,
als tien al zijn neergestort,
neem tweehonderd konijnen
als honderd al zijn doodgegaan:
alleen dat is wetenschap.
Je vraagt naar het geheim.
Het heeft maar één naam:
opnieuw.
Op het laatst
draagt de hond in zijn bek
zijn beeld in het water,
nagelen mensen de nieuwe maan,
ik hou van jou.
Als kariatiden
torsen we op geheven armen
de granieten tijd
en verslagen
zullen we altijd winnen.
IN DE MICROSCOOP
Ook hier zijn maanlandschappen,
dromend, verlaten.
Ook hier zijn horden
die te velde trekken.
En cellen, strijders,
die hun leven geven
voor een zier.
Ook hier zijn kerkhoven,
roem en sneeuw.
En ik hoor gebulder,
oproer van immense standen
HET HOOFD
Er zit een ruimteschip in
en een project
om pianolessen af te schaffen.
En er zit de ark van Noach in,
die zal de eerste zijn.
En ook
een absoluut nieuwe vogel,
een absoluut nieuwe haas,
een absoluut nieuwe hommel.
Er zit een rivier in
die naar boven stroomt.
Er zit een rekentafel in.
Er zit antimaterie in.
En je kunt het niet kappen.
Ik geloof
dat alleen wat je niet kunt kappen
een hoofd is.
Ik vind het veelbelovend
dat zoveel mensen
een hoofd hebben.
NACHT IN DE STRATEN
Uit de dierenwinkel
klinkt vogelgezang.
De huizen groeien.
Enkele bakstenen
verlaten de kathedraal.
Af en toe valt
een veertje
of een kat
of een hond
uit de hemel.
Uit de dierenwinkel
klinkt vogelgezang.
De huizen groeien.
In de muren stroomt
het witte bloed der rechtvaardigen.
Op de adem van miljoenen
drijft de maan,
een onmetelijk hart
rolt nacht naar dag.
Het is genoeg dat we leven.
Ademen.
Ook voor het draaien van de Aarde
verantwoordelijk.
MAN VLOEKEND TEGEN DE ZEE
Iemand
klom zomaar op de rots
en vloekte tegen de zee.
Stom water, stom bezwangerd water,
slijmerige afdruk van de hemel,
fladderende draaikont tussen zon en maan,
pietluttige schelpenteller,
vloeiende brullende stier
de rotsen bevruchtend met zijn bloed,
zelfmoordend zwaard
versplinterend op iedere kaap,
hydra die de nacht afslacht,
zoutnevels van stilte briesend,
vergeefs en vergeefs
de trillende vleugels spreidend,
Gorgo die haar eigen lijf opvreet,
water, absurde platte schedel van water –
Zo vloekte hij een poos tegen de zee
die zijn sporen in het zand likte
als een geslagen hond.
Daarna klom hij omlaag
en streelde
de kleine immense onstuimige spiegelende zee.
Ziezo, braaf water, zei hij –
en ging zijns weegs.
HET GELIJK
Hij vertrok, onfeilbaar, zelfs de deur
had een blauwe plek, hij had
in de roos geschoten.
Wij bleven met z’n tweeën achter
en de protocolcijfers
gaapten ons aan als
grote koppen van groene kevers
uit de kieren van de avond.
De boeken strekten
hun rug.
De weegschaal was zomaar aan het wegen
en de glazen kralen van de ketting
van Klaas Vaak zaten te smoezen
in de schaaltjes.
‘Heb je ooit gelijk gehad?’ vroeg een van ons.
‘Ik niet.’
Daarna telden we verder.
Het was al laat.
En buiten steeg de ijskoud paarse
rookstad naar de sterren.
BEKNOPTE BESCHOUWING OVER EXACTHEID
Vissen
trekken altijd exact daarheen en exact dan,
zo hebben ook
vogels een ingebouwd exact tijdsbesef en
plaatsbesef.
Maar mensen,
beroofd van hun instinct, behelpen zich
met wetenschappelijk onderzoek. Dat is de kern
van dit verhaal.
Een zekere soldaat
moest een kanon afvuren elke avond klokslag zes.
Dat deed hij zoals ’t een soldaat betaamt. Toen zijn
exactheid werd getest, meldde hij:
Ik richt me
naar de volstrekt exacte chronometer in de etalage
van de klokkenmaker in de stad. Elke dag om zeventien
vijfenveertig zet ik mijn horloge ermee gelijk en
klim de heuvel op waar het kanon klaarstaat.
Om zeventien negenenvijftig exact bereik ik het kanon
en om achttien uur exact vuur ik af.
Gebleken is
dat deze wijze van afvuren volstrekt exact is.
Alleen de chronometer moest nog worden onderzocht. Dus
vroeg men de klokkenmaker in de stad naar de exactheid
van dat uurwerk.
O, zei de klokkenmaker,
dit uurwerk is het allerexactst. Stel u voor,
al jaren wordt hier exact om zes uur een kanon afgevuurd.
En elke dag kijk ik naar de chronometer
en die wijst altijd exact op zes.
Tot zover over exactheid.
En vissen trekken door het water en uit de hemel klinkt
geruis van vleugels, terwijl
Chronometers tikken en kanonnen bulderen.
DE WEG NAAR HET BINNENSTE
Op weg naar de bronnen van taal
dwaalde je door een nachtelijk landschap
waar in plaats van stenen open ogen liggen.
Toen verzonk de weg als ijs in een plas
en je viel. Een paar duizend jaar.
Je belandde
in een woest spinragkeldertje zonder
ramen. Bij de muur hurkten twee
drie kreupele woorden
(ik… weg… groen)
en op de vloer lag
gejammer.
Je sloot de deur en holde terug.
Het binnenste, dacht je,
het binnenste zit vast wel buiten.
zondag
De marathonlopers hebben de bocht bereikt:
zondag, de dag van trieste liedjes
bij de spoorbrug
en de wolken.
Jouw ogen, in het zenit –
dat te zeggen zonder je lijf te gebruiken is
als hardlopen zonder de aarde te raken.
Dertig jaar geleden
kwam hier een transport langs, open wagons
beladen met silhouetten,
hoofden en schouders geknipt
uit het zwarte papier van horror.
Die mensen hielden van iemand,
maar de trein komt leeg terug,
elke zondag, alleen
wat haarspelden
en sintels
op de bodem.
Wie weet hoe de aarde te raken,
wie weet hoe de aarde niet te raken.
We kunnen alleen nog geloven
in het bestaan van de marathonfinish
binnen twee uur en veertig minuten,
bij oorverdovend gedreun van wolken
en lege open wagons
op de spoorbrug.
DROMEN
Ze drinken uit mensen
net als de maan uit dauw.
Een touw groeit recht
uit de kruin omhoog.
Een zwarte zwaan komt
uit een kiezel.
En een zwerm engelen aan de hemel
volgt een avondcursus
slippen.
Ik droom, zo droom ik.
Ik droom
dat driemaal drie negen is;
dat de regel
van de rechterhand geldt;
en dat op de platgetrapte plek,
als het circus is vertrokken,
weer gras groeit.
Ja, gras.
Ondubbelzinnig gras.
Gras, zomaar.
TOEN ZWEGEN DE BIJEN
Een oude man
stierf onverwachts
alleen in de tuin bij een koningskaars.
Daar lag hij tot in het donker,
toen zwegen
de bijen.
Een mooie dood, nietwaar
dokter, zegt
de vrouw in het zwart
die net als vroeger
iedere zaterdag
naar de tuin komt
met in haar tas
eten voor twee.
DODEN
Na de derde operatie, zijn hart
doorzeefd als een oude kermisschijf,
kwam hij bij op zijn bed
en zei: Vanaf nu ben ik zo sterk
als een beer. En heeft u ooit
paarden zien vrijen?
Die nacht stierf hij.
En een ander sukkelde acht laffe jaren
als eendenkroos in een zure kreek,
als schoof hij zijn bleke gezicht
aan een spies over de kerkhofmuur.
Tot het gezicht ten slotte verdween.
Bij beiden trapte de engel des doods
simpel met zijn bespijkerde schoen
op hun verlengde merg.
Ik weet dat het dezelfde dood was.
Maar ik geloof niet dat ze
hetzelfde dood zijn.
harttransplantatie
Na een uur
waar het hart was
gaapt in de borstkas een afgrond
als in een offer van de Azteken,
als in een modellandschap
nadat de mensen zijn uitgestorven.
Trommels van buitenlichamelijke omloop
introduceren
een onhoorbare symfonie
uit de nieuwe wereld.
Het is als vallen uit een vliegtuig, de lucht koeler
en koeler, condenseert in het onvermijdelijke
maanlicht, wolken naderen en scheuren uiteen,
onder de linkervoet, onder de rechtervoet
pulseert in contrabeweging microscopisch landschap
met haarvaten van wegen, voddenhanden zoeken
de niet-bestaande heerser van bloed, zoek God,
mocht Hij te vinden zijn, oren suizen
door het gepiep van iets als ruimtemarmotten,
onverschillig vleermuisvlies groeit tussen de zenuwen,
het is onfatsoenlijk voor grote harten de paniek
te laten blijken.
Het is als vallen uit een vliegtuig
vóór het oog van de Schepper
in groene jas en
met rubberhandschoenen.
Daar brengen ze al in geschaafd ijs
het nieuwe hart
als een trofee
van de Tachtigste Rampenolympiade.
Kamer wordt gehecht aan kamer,
aorta aan aorta,
drie uur eeuwigheid
heen en terug.
En slaat het hart aan
en springen de potentialen
als synthetische schaapjes
op het groene beeldscherm,
dan is het net een modelslagveld
waar leven en geest
gevochten hebben
en beide hebben gewonnen.