Zoet en rauw hand in hand
door Laura Demelza Bosma
Kozijnen van krijt is een bundel die zacht en verlokkend opent, met de afdeling ‘We gaan gelukkig slapen’. Terwijl het eerste gedicht, ‘Baai’, wel het onheilspellende element bevat van vroege bijensterfte, wiegen de schone, beeldende woorden. Er zit zoveel liefde voor het zintuigelijk ervaren van het leven in deze gedichten. Met woorden als ‘nerven’, ‘barnsteen’ en ‘ademteugen’ wordt de lezer meegenomen de natuur in en die natuur schetst haar verhaal. Van Eijken laat zo zien dat haar tedere observaties geen uitleg behoeven. Ik zie ze, voel ze en wil daarbij net zo gretig verder lezen als leven.
Het ijs ligt in hoefvormen voor het huis
het kraakt als we erop lopen, flinterdunne
spiegels in het grasland, zo ver
als we kunnen kijken
(….)
er is net genoeg licht voor twee mensen
het is koud, buiten
plooit een wintervacht.
De liefde van een vrouw voor haar gezin is ijzersterk in al haar kwetsbaarheid. Dat raakt me. Ik krijg te zien, te voelen en weet het ook allang dat alles vergankelijk is en tóch kan deze liefde niet kapot.
Er is zelfs tederheid in de wreedheid. Krabben die werden stukgeslagen door de meeuwen op de rotsen worden met een kind veranderd in ‘slingers in de eindeloze tuin, tinkelend als belletjes’.
Het lijkt de leegte te zijn, de stilte, de uitgestrektheid van een landschap waarin alles al besloten ligt. De liefde, de herinneringen.
Ik las ooit dat gieren in een halfuuur tien kilo vlees kunnen eten
het stelt me in zekere zin gerust
dat er weinig overblijft
om naar terug te keren.
De tweede afdeling heet ‘Tafel, Zee, Tijd’. Een tussentitel die ik ervaar als een gedicht an sich. Ik blijf kijken naar die tafel, de zee, de tijd die verstrijkt. Het gebeurt in het wit van de pagina en ik droom er bij weg. Zo vier ik de vergankelijkheid, op een mooie, melancholische manier.
Er schuiven familieleden aan in de vorm van vier gedichten: ‘Vader’, ‘Moeder’, ‘Broer’ en ‘Zus’ en dan volgt het gedicht ‘alles op de juiste schaal’. Weer is de toon liefdevol, inzoomend, uitzoomend. Koesterend en tegelijk relativerend. Vereeuwigd maar in de vorm van krijt, dat wegsmelt als je het in de zee gooit.
In de volgende drie afdelingen van de bundel, ‘De vacht is een huis zonder muren’, ‘De angst voor het vallen is erger dan het vallen zelf’ en ‘Spatieruis’ worden de eerder genoemde thema’s voortgezet, maar er komen nieuwe, onverwachte motieven en perspectieven bij die ik deels wat uit de toon vind vallen. Het is me niet overal meer zo duidelijk wat de ‘ik’ voor persoon is, zodat ik het nog maar moeilijk aan een gezin in een vergankelijk huis aan zee kan koppelen en dat was het beeld, de sfeer waar ik toch inmiddels zo verliefd op was geworden. Tegelijk is deze afwisseling ook een sterke kant van de bundel, er blijft zo veel ruimte voor de lezer voor eigen interpretaties.
Fragment ‘geen gebrek aan motivatie’ .
Ik laat me graag fotograferen, liggend
op een sofa of piano
of liever nog met twee messen, een geweer
in elke hand, een koalabeertje
op mijn arm
Ik vraag me bij dit gedicht zoveel af. Wie zegt dit? Waarom twee messen en een geweer? Waarom een koalabeertje? Ik beleef een confrontatie met mezelf als dichter en vraag me af sinds wanneer het zo belangrijk voor me is geworden gedichten te kunnen begrijpen.
om geen meisje meer te zijn
wil ze haar schone kern vinden
Bij bovenstaand citaat uit het gedicht ‘Landschap’ blijf ik steken omdat ik meisje en schoon (ongerept) juist met elkaar associeer. Bedoelt de dichter deze zin hier dan ironisch, wil het meisje datgene vinden wat ze al is? Dat thema vind ik poëtisch en dramatisch zeer interessant, maar daar zou ik dan meer van willen weten om er echt zeker van te zijn dat dit is wat hier bedoeld wordt. In hetzelfde gedicht ‘wonen apen met ingewikkelde namen’. Liever had ik die namen daadwerkelijk gelezen, dan had ik ze kunnen beleven en was ik meegegaan.
De gedichten die bij mij blijven hangen zijn ‘Parijs’ en ‘De adem zingt als een mechanisch vogeltje’, waarin het duidelijk is dat een moeder over haar kind schrijft of haar direct aanspreekt. Die kwetsbare, ijzersterke liefde wekt de dichterlijke kwaliteiten van Van Eijken werkelijk bijzonder prachtig op.
Het openingsgedicht van ‘Een vacht is een huis zonder muren’ met haar glasheldere thematiek, de verbinding die de mens kan voelen met wilde dieren, reken ik ook tot mijn lievelingen. Een mooi beeld wordt consistent uitgebouwd en er staat geen woord teveel in.
er jaagt vaak nog een kudde
door mijn hoofd, met teerzwarte staarten
ze stampen in het ritme
van een woeste zee
schuimkoppen glimmen
op hun lippen
ik hoef alleen maar
een haakje los
een deur van slot te laten
In de laatste afdeling, ‘De dagen zijn open handen die ons dragen’, ben ik weer om en ga ik weer helemaal mee. De liefde en de vergankelijkheid spelen hun eenvoudige doch diepgaande en tijdloze rollen uit tegen de achtergrond van een sfeervol landschap. Zoet en rauw gaan hier realistisch hand in hand.
jaren later kent mijn lichaam structuren
die je nooit gezien hebt, geulen
trekken over huid, van kant naar kant
als op een meer, waar vele boten varen
In Kozijnen van Krijt staan talloze gevoelvolle gedichten. Bijzonder vind ik dat de authenticiteit van dit werk niets af doet aan de herkenbaarheid, wat Van Eijkens werk geschikt maakt voor een groot publiek.
***
Hanneke van Eijken (1981) debuteerde in 2013 met de bundel Papieren veulens, die werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs 2014. In 2015 ontving zij de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs.