Peter Holvoet-Hanssen (1960) is gelauwerd auteur/dichter-troubadour. Hij ontving de Debuutprijs, Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap, Arkprijs van het Vrije Woord, Dirk Martens en Paul Snoek Poëzieprijs. Hij maakte zijn eigen poëzieniche met De reis naar Inframundo. Van 2010 tot 2012 was hij stadsdichter van Antwerpen.
Na Miavoye – hulde aan Van Ostaijen, verscheen in 2016 Gedichten voor de kleine reus -ouverture van een nieuwe poëziereis. Op Wereldpoëziedag (21 maart 2018) lanceerde hij zijn poëzietestament Blauwboek. Gedichten voor de grote reuzin.
foto: Koen Broos
Interview door Marten Janse, Antwerpen, 28 juni 2018.
Je bent dichter van een oeuvre. Blauwboek noem je jouw testament.
Ik was ziek en uitgeput toen ik aan deze bundel werkte en dacht dat het wel eens mijn laatste kon zijn. Ik wilde mij daarom niet inhouden. Alsof ik tot de galg veroordeeld was en nog een keer mocht spreken. Maar mijn echtgenote en redactrice zei al: Peter, ga je nu niet te ver?
In de eerste reacties werd de flaptekst gelezen alsof ik met mijn nieuwe poëziereis een brandbom wil plaatsen. Dat is geenszins het geval. De wereld zelf is een brandbom en in mijn project ‘Liedboek voor de grote reus’ wapen ik mij tegen de Goleman. Gedichten voor de kleine reus (2016) – die ook goed is ontvangen in Nederland – vormt hiervoor de ouverture, het Blauwboek is de door mij gewenste gedichtenbundel, maar krijgt nog een vervolg in de confrontatie met die vernietigende reus.
Ken je de legende van Antwerpen? Over de reus Antigoon die hier tol eiste of je anders vermorzelde. De Romeinse soldaat Silvius Brabo heeft zijn hand afgehakt. Maar er bestaat een oudere versie van dit verhaal waarin Brabo een zanger is. Dankzij zijn muziek en bezweringen, kan hij de reus verslaan. Dat spreekt mij veel meer aan!
Ik werk altijd projectmatig met een storyboard van te verschijnen titels, meer een expeditie, eigenlijk, of een proces. Ik laat ook het vertrek zien, de flauwe grapjes van de bemanning, de mislukkingen, de onverwachte ontmoetingen en vondsten. Waar ik nu mee bezig ben, is een zoektocht naar pure muziekdoosgedichten in het spoor van Paul van Ostaijen.
Aan het eerste project dat begint met de reis naar Strombolicchio (1999), werkte ik zo’n twintig jaar. Toen ik het had volbracht, waren de eerste titels al niet meer verkrijgbaar en ook De reis naar Inframundo (2011), de definitieve dichtbundel die de route laat zien met de mooiste schatten onderweg opgehaald, is alleen nog te vinden in bibliotheken.
De mezenman
hej daar is de mezenman
naakt geboren in de beek
hij fluit naar ons
wij fluiten hem na
hej hej we zien hem paren
met de aarde
vindt het vossenbrood
op het vergeten pad
hoj vrouwtje hoj
zwiep van tak naar tak
zalig die van het ruisen weet
en ons meesjes niet vergeet
uit Blauwboek. Gedichten voor de grote reuzin, Polis, 2018
Je werkt in projecten. Vertel iets over het begin.
Ik was negentien en werd geïnspireerd door Paul Snoek, die ‘gedrichten’ schreef, iets tussen gedichten en gedrochten in. Ik maakte ‘fistels – zweren van de hersenen’, een beetje baldadig. Een beetje wat Andy Fierens nu doet.
Strombolicchio was voor mij een openbaring. Ik was daadwerkelijk op reis en wilde dit eilandje bezoeken, maar miste de boot. En toen had ik dat inzicht dat je nooit bij je doel zult geraken, maar er wel altijd over kan schrijven. Pas met de publicatie van De reis naar Inframundo waarin alle sporen samenkomen, vond ik dat ik echt poëzie schreef.
Je poëzie staat bol van de verwijzingen. Je dochter Anna Roza is de kleine reuzin.
Ja, mijn dochter is een van mijn grootste inspiratiebronnen. Zij schrijft inmiddels zelf ook en daar ben ik trots op. Maar zij heeft mijn inspiratie ook gevoed met concrete tekstvoorstellen.
In het Blauwboek staat een reeks die ik heb gemaakt toen zij intern behandeld werd voor een mentale crash. Ik nam elke dag een zin van haar mee om tot poëzie te versmelten*. Wat je leest is dus niet Peter Holvoet-Hanssen die het liefst in een droomwereld verkeert, maar een gevecht van de kleine reuzin die niet in de ‘volwassen’ wereld denkt te kunnen leven. Het gaat over bezorgde ouders en een meisje met een ‘witte speer’ in haar hoofd, hersenen die de controle overnemen. In de ene kamer zit ze in de gezondheidszorg, in de andere kamer moet ze zich conformeren. Opgroeien noemt men dat. Overigens kan ik melden dat het met haar helemaal goed gekomen is. Ik kon haar in de poëzie opnieuw ontmoeten.
Er zitten meer figuren in mijn poëzie, ‘kleine reuzen’ die ik bewonder om hun standvastigheid. Authenticiteit kun je dit noemen.
Zelf ben ik de ‘lichtmatroos’ van ‘Het Kapersnest’ waar mijn echtgenote de ‘kaperskapiteine’ is. In Blauwboek moest ik eerst afscheid nemen van dat personage alvorens verder te kunnen schrijven. De ‘lichtmatroos’ was een zwartgallige ‘nachtmatroos’ geworden. En dat werkte niet.
Roza en de maan
De maan is een jongen en toch lief
hij kijkt onder de wolken
maar ik slaap onder de lakens.
Hij zingt op een onmogelijk uur:
‘Niets zijn de sterren, niets is de maan
sterren moeten slapen gaan
en wassen maar moet Jantje Maan.’
Hij mangelt met hoge stem:
‘Kirk, je bent geen adonis die nog in
het centrum denkt te staan.
Spock, je roestig sterrenschip
vertrekt nergens om 25 uur
naar de maan van Manakoora.’
Uilskuikens en konijnen
start de melkboerenhondenhaarraket
stoof het varken met de langste snuit
want de maan is in de wolken, ligt
te slapen in mijn rozenbed.
uit Dwangbuis van Houdini (1998), ook opgenomen in de De reis naar Inframundo (2011); uitgegeven door Prometheus, Amsterdam – eerste regel door Anna Roza Holvoet toen zij vier jaar was en geplaagd werd op de kleuterschool…
Terug naar de taal. Heb je voorbeelden?
François Villon en François Rabelais. Ik geloof echt dat er sinds hen iets in het taalgebruik verloren is gegaan. De combinatie van het brede leven en gore humor met de verhevenheid, is vernauwd tot een taal die al oordeelt en conclusies trekt voordat er geluisterd wordt. Zelf experimenteer ik met taal, bijvoorbeeld in de tweeschelpenroman Zoutkrabber Expedities (2014). Twee schelpen, twee uitersten. Het ene deel is Hollands sober, waar gebeurd en met opzet literair onbewerkt. Het tweede deel is Vlaamse barok, de verbeeldingskracht ten top. Niemand die dat begrepen heeft. Ze zeggen: dat eerste deel is mooi; wat jammer van dat tweede. En anderen zeggen: dat eerste deel is niet zo goed geschreven, het tweede deel is virtuoos.
Mijn lezers, mensen die Blauwboek echt goed vinden, hebben de universiteit van het leven doorworsteld, het zijn niet degenen die enkel een universitaire studie volgden. Toen ik jong was schreef een vriendin uit Italië mij: Peter, ik moet naar de markt om tomaten te kopen, anders vergaat de wereld. Pas tien jaar later begreep ik dat zij een postnatale psychose had.
Dat leer je niet in de schoolbanken.
Altijd heb ik geschreven om de angsten te bezweren. En nog steeds! De kleinste gedichtjes zijn daarin misschien nog wel het fraaist. Je kunt ze blijven herhalen –als een mantra – en bij herhaling winnen ze aan kracht.
Ik hoor trouwens nooit reacties op het metrum dat ik bijna maniakaal hanteer in mijn poëzie: jambe, trocheus, pentameter. Misschien is het wel een compliment dat ik er niets over hoor en komt het heel natuurlijk, ‘prozaïsch’ over.
Wist je trouwens dat de jongste generatie studenten mijn poëzie gemakkelijker leest dan eerdere generaties? Zij swipen en springen van de hak op de tak, zijn met drie dingen tegelijk bezig. Zij zijn beter in staat om te wisselen tussen camerastandpunten en associaties. Ik heb het in vijf jaar zien veranderen. Misschien is dat dan toch een voordeel van de smartphone-generatie.
Wat heeft het stadsdichterschap van Antwerpen jou gebracht?
Ik heb als eerste Antwerpenaar het stadsdichterschap ingevuld door Antwerpenaren zelf aan het woord te laten. Bovendien sloot ik er mijn eerste grote reis mee af. In mijn recente bundel zie je de samenwerking terug in de gedichten die ik met mensen met een beperking schreef. Dat zijn misschien wel mijn beste gedichten.
Het is voor mij een kantelmoment geweest dat het mogelijk heeft gemaakt om aan Het liedboek voor de grote reus te gaan werken.
Meer en meer ben ik een verbindingsofficier geworden, opererend tussen wal en schip. Nu ja, dat was ik al. Mijn ouders waren in alle opzichten elkaars tegenpolen en ik was de boodschapper die hen verbond. Ik maak gewaagde verbindingen, zowel in mijn schrijfproces als in de hersenschachten waar ik de verbroken verbindingen herstel. Bij mij hoor je de vluchteling, de dakloze, iemand met een psychose en de kunstenaars met een beperking.
Is er leven na Blauwboek? Wat mogen we van Peter Holvoet-Hanssen verwachten?
M’n toekomstige poëzie zal verrassend leeg en eenvoudig lijken.
Mijn eerste project begon vanuit een explosie, een oerknal die alles met alles verbond. Mijn huidige project startte uit een verlaten ‘Tuin der Poëten’ en is op zoek naar stilte. Na de confrontatie met de wereldbedreigende reus Goleman, hoop ik die stilte-achter-de-stilte te vinden. Terwijl de mensen vluchten, wil de troubadour het onheil tegemoet treden. En al is het maar een moment voordat de reus hem verplettert, hij luistert toch heel even.
Ik hoop dat zich in de ontmoeting een venster opent dat als een ongrijpbare vuurspetter voor een moment u met mij verbindt.
* Informatie waarover Johan Reijmerink niet beschikte toen hij zijn recensie schreef.
Wolk van de Zwarte God
het regent op Watou
in de verte roept een pauw
‘Claus! Claus!’
en iedereen is moe
het blaft en het waait
stap over de stormgrens
een man in pyjama
loopt zijn voordeur achterna
dan zwaluwt de kerk
hier drinkt Gerrit op de hoek
daar zinkt Eddy in het gras
gedichten doe de luiken toe
zing van het korreltje zand
en bevlieg dit dodenland
hop dans duivencirkels tien
de weg is anders dan voorzien
uit Blauwboek. Gedichten voor de grote reuzin, Polis, 2018