Columns
Anders gebekte buren
Rogier de Jong over ‘het Vlaamse gevoel versus Hollands verstand’. Het Nederlandse taalgebied kent twee dichtvormen, een Zuidelijke en een Noordelijke, die blijkbaar uit elkaar drijven. Maar is dat erg? Wellicht beïnvloeden we elkaar over de grens heen en dat is mooi – maar echt Zuidelijk zullen wij Hollanders nooit worden zoals de Vlamingen onze calvinistische inborst als een curiositeit zullen blijven beschouwen.
Poëzie op straat
Een lentedag brengt Jan Loogman in beweging. Een momentopname in de levendige stad Gouda, waar de straatpoëzie de boodschap lijkt te hebben ‘leef niet zomaar, sta stil en reflecteer’. Het lentegevoel maakt hem weerspannig en brengt hem naar de markt. ‘Markt is poetry in motion, lichtvoetig en niet van de ernstige soort. Wel is er soms veel zekerheid in de boodschappen.’
Hedendaagse epiek: de traditie als contrast
Maarten Buser schreef een column als reactie op een stuk van Pieter Sierdsma en een van Marc van Bruynseraede. Een uiteenzetting van een aantal gedachten over de rol van epiek en het epos in de Nederlandse poëzie van nu, met voorbeelden van een aantal dichters. Er is een basisvraag die nog best lastig te beantwoorden is: wat is epische poëzie?
Wat het bloeivermogen van woord en syntaxis vermag
Hans Puper: ‘Toen ik nog redacteur van de recensierubriek was, kreeg ik eens een bundel met daarbij een uitgebreide toelichting van de dichter over zijn bedoelingen. Ik vroeg mij af of hij het niet beter bij dat stuk proza had kunnen laten, want dat had hem veel tijd en moeite bespaard. Kennelijk begreep hij niet dat het gedicht zelf de bedoeling is.’ Een column over de autonome werking van taal.
Hooft en Vondel
Hans Franse over Hooft en Vondel, twee reuzen, en twee verschillende kathedralen, beide vervuld van de mooiste poëzie uit de zeventiende eeuw. Het werk van Vondel is vergelijkbaar met een overladen, sierlijke maar indrukwekkende barokkerk, dat van Hooft was van een onkreukbare, boven de partijen staande magistraat. Toch waren er momenten van innigheid tussen deze twee heel groten uit de Gouden eeuw.
Maurits Mok en de Oorlog
Het werk van de Joodse dichter en prozaïst Maurits Mok is sterk doordrongen van het besef van tijdelijkheid, van een algemene misschien naamloze Schepping maar geen gelatenheid of verbijstering tekent de epische poëzie van Maurits Mok, eerder een koppig verzet en strijdbaarheid. Zijn gedichten, schrijft Pieter Sierdsma, verbeelden ‘het gaan door de dag, geschouderd door de elementen van licht, wind en stilten.’
De Zeeuwse canon (III)
In het laatste deel van de Zeeuwse canon geeft Rogier de Jong een overzicht van alle Zeeuwse dichters maar ook een ontroerend voorbeeld van de poëzie van Hans Verhagen die de tegenstellingen in zichzelf op een spirituele manier probeerde te overbruggen. En dan Hans Warren die de provincie romantisch en zinnelijk bezingt als een geliefde in ‘Thuiskeer in Zeeland’.
Geestverruiming
Is het erg dat dichtregels buiten het gedicht waarin zij zijn ontstaan een zelfstandig leven gaan leiden? Vanwege de geestverruimende werking is het helemaal niet erg dichtregels aan te halen, zegt Jan Loogman in zijn column, ook al blijft het gedicht als geheel in het verborgene. Bovendien zijn de verzelfstandigde regels een uitnodiging.
Het verhaal in de poëzie – Bertus Aafjes
Pieter Sierdsma over hoe Bertus Aafjes over schoonheid schreef in het kleine verhalende gedicht Maria Sybilla Merian, in haar tijd een van de zeer weinige zelfstandige kunstenaressen. Epische gedichten zijn in de Nederlandse literatuur weinig gewild. Pas in de Romantiek omarmen dichters het verhalend gedicht als uiting van persoonlijke emotie, een avontuurlijk verlangen, een reis naar schoonheid en naar doem.