door Herbert Mouwen
Meander Klassieker 67
Carel Gerretson (1884 – 1958) kreeg in 1950 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre, wat voornamelijk uit historische en politieke essays bestond. Onder het pseudoniem Geerten Gossaert publiceerde hij één dichtbundel, Experimenten, die vele malen herdrukt werd in uitgebreide en herziene vorm. Herbert Mouwen koos hieruit ‘Het brandende wrak’, waarin zijn voortreffelijke verstechniek, met aandacht voor metrum, ritme en rijm, schitterend naar voren komt. ‘Een gedicht van de zee, die de dichter ervaart als een plaats van indrukwekkende schoonheid en een onmetelijke ruimte.’
–
In de schaduw der zwellende zeilen verborgen
—- Voor de maan, die de mast op de wateren mat,
In den slaap van het licht, tussen avond en morgen,
—- Stond ik, slaaploos, ter reling van ‘t reilend fregat.
–
Toen verblindde mijn’ blik naar den einder ontloken,
—- Tussen wolken en water een vuren kolon,
Als van magische morgen, in ‘t zuiden ontstoken,
—- De bloedige bloesem midnachtlijker zon:
–
Een wrak, verlaten, ten halve bedolven
—- In het maanlichtbeglansd emeralden azuur,
Dat in laatste agonie, boven ‘t graf van de golven,
—- Naar den hemel vervlucht in een passie van vuur!
–
Zó ons hart: Naar den droom van ons leven begerend,
—- Boven diepten des doods nog in purperen pracht
Van laaiend verlangen zich langzaam verterend
—- In de eenzame uren der eindloze nacht.
–
–
Geerten Gossaert (1884 – 1958)
–
Uit: Experimenten (1911)
Uitgever: C.A.J. van Dishoeck (14e dr. 1967 – de spelling werd hier gemoderniseerd.)
Geerten Gossaert (pseudoniem voor Frederik Carel Gerretson) heeft maar één poëziebundel geschreven: Experimenten, een bundel die een heuse ‘experimentele’ ontstaansgeschiedenis kent waarover veel gepubliceerd is. De eerste versie verscheen in 1911 en bevatte toen niet meer dan twintig gedichten. Volgende drukken werden aangevuld met gedichten die voor het overgrote deel stammen uit de periode 1901-1916. Bij de twaalfde druk in 1954 had Experimenten zijn definitieve vorm. Van de zestig gedichten eruit zijn er slechts drie geschreven na 1916.
F.C. Gerretson (1884-1958) studeerde in Utrecht, Brussel en Londen. Hij promoveerde in Heidelberg en werd ambtenaar aan het toenmalige Ministerie van Koloniën. Hij maakte een wereldreis en was ook verbonden aan de ‘Koninklijke’ (Petroleummaatschappij). Van 1925 tot 1954 was hij bijzonder hoogleraar in de koloniale geschiedenis in Utrecht. Naast gedichten publiceerde hij veel over sociologische en politieke onderwerpen. In 1950 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele literaire oeuvre.
De dichter Geerten Gossaert had niet veel op met de kunstopvattingen van de Tachtigers, hoewel hij daar in zijn eerste gedichten zeker nog niet van losgeraakt was. Geluksverlangen ging boven het esthetische van de Tachtigers. Hij verzette zich tegen de artistieke en anarchistische opstelling van de Tachtigers in hun poëzie en daarom legde hij veel nadruk op de technische kant van het dichten. De techniek van het vers had bij hem voortdurend de aandacht, vandaar de titel van zijn bundel: Experimenten. Het is een verwijzing naar de formele kant van zijn poëzie, niet naar de inhoud. Voortdurend experimenteerde hij met de verstechniek, wat leidde tot prachtige resultaten wat betreft het metrum, ritme en rijm in zijn verzen.
Invloeden van Willem Kloos zijn aanwijsbaar. Ook Gossaert schreef in zijn jonge jaren sonnetten, die vormtechnisch kenmerken vertoonden die overeenkwamen met de toenmalige dichterspraktijk: het gebruik van de rijmloze vijfvoetige jambe, veel antimetrieën en enjambementen en de homerische vergelijking. En ook de verheerlijking van het dichterschap was hem niet vreemd. Later verruimt hij zijn blik. Invloeden van Bilderdijk, Goethe, Gezelle en Swinburne, maar ook van Boutens en van de Woestijne zijn aanwijsbaar. Zijn eerste gedichten publiceerde hij in het tijdschrift De Beweging. Deze groep noemde men ook wel de Generatie van 1905. P.N. van Eyck was de leidende figuur. Later is Geerten Gossaert – gemakshalve lijkt het wel – ondergebracht bij de Generatie van 1910, ook wel de Generatie van het Verlangen genoemd.
Volkomen technische beheersing van de vorm, de drang te willen ontroeren, een intensieve werkelijkheidsbeleving, dat zijn de kenmerken van zijn poëzie. Hij streeft geen eenvoud na. Poëzie is niet voor de straat. Hij wordt ook de dichter van de klank, het ritme, het metrum, allemaal terug te vinden in prachtige volzinnen die veel van zijn gedichten bevatten. Toegegeven, zijn gedichten maken een streng archaïsche indruk, maar daarachter schuilt het meesterschap van de dichter. De ontwikkeling van dat meesterschap wordt zichtbaar in de wording van de uiteindelijke versie van Experimenten die een periode van meer dan veertig jaar omvat.
Het gedicht ‘Het brandende wrak’ dat in 1907 of 1908 geschreven is, is opgebouwd uit vier kwatrijnen. Het eerste kwatrijn bestaat uit één volzin, waarin een ik-figuur in de vierde versregel wordt gepresenteerd, wat deze strofe door zijn syntaxis een fraaie spanning geeft. De eerste drie versregels zijn opgebouwd uit één lange bijwoordelijke bepaling, daarna volgen persoonsvorm en onderwerp (‘stond ik’). Deze opbouw geeft de eerste strofe ritmisch een bijna volmaakte rust. Het metrum is de anapest, in de tweede versregel geaccentueerd door het gebruik van alliteraties: ‘Voor de máán, die de mást op de wáteren mát’. Mocht deze strofe inhoudelijk toch een zekere onrust bevatten, dan wordt deze vooral aangegeven door het woord ‘slaaploos’ na ‘stond ik’. Hierna volgt de precieze plaatsaanduiding van de ik-figuur: ‘ter reling van het reilend fregat’, waarin de alliteratie ‘reling-reilend’, in samenspel met de klank van de ‘r’ in ‘fregat’ opvalt. Een ‘reilend fregat’ is een varend, zich voortbewegend oorlogsschip met drie masten.
De tweede strofe is opgebouwd uit een persoonsvorm ‘verblindde’, een uitgewerkt lijdend voorwerp, waarvan de kern ‘mijn’ blik’ is en een gecompliceerd onderwerp: ‘De bloedige bloesem midnachtelijker zon’. Of eigenlijk het daarmee afgebeelde dat pas in de derde strofe gepresenteerd wordt: ‘Een wrak … vuur!’ Ook deze uiteenplaatsing roept een enorme spanning op. Het beeld de ‘vuren kolon’ dat bij het afgebeelde ‘Een wrak … vuur!’ hoort dat de ik-figuur waarneemt, wordt met ‘Als’ verbonden met het visuele beeld van de ‘bloedige bloesem midnachtlijker zon.’ Fraaie assonanties, ook in combinatie met de klanken van het eindrijm en het gebruik van alliteraties geven deze strofe een hoge muzikaliteit.
Het wrak gaat uiteindelijk ten onder. Het is ‘verlaten’ en het ligt te schitteren ‘In het maanlichtbeglansd emeralden azuur’. Op het moment dat het na een laatste doodsstrijd (‘agonie’) zal wegzakken in de golven, stijgt het op ‘Naar den hemel’: het ‘vervlucht in een passie van vuur!’ De horizontale rust, die zo kenmerkend is voor de eerste tweeënhalve strofe, keert zich in een versnelde opwaartse beweging, een verticale eruptie.
In de laatste strofe komt de vergelijking tot stand. Het in drie strofen uitgewerkte beeld wordt gekoppeld aan ‘ons hart’. Het eenzame wrak dat brandt op zee, in de tijdloze nacht, kent in zijn doodsstrijd een ondergang, een verdwijnen in de diepten van de golven, maar ook een gang naar de hemel.
In de laatste strofe zijn de woorden ‘begerend’ en ‘verlangen’ de opvallendste. Het ‘verlangen’ is ‘laaiend’, net als het vuur. Het leven speelt zich boven de ‘diepten des doods’, maar uiteindelijk verteert elk verlangen ‘In de eenzame uren der eindloze nacht.’ Het leven, altijd ‘in purperen pracht’, is kort, zeker in het licht van de eeuwigheid, maar de dromen die we met ons hart begeren zijn ongrijpbaar.
‘Het brandende wrak’ is wel gekoppeld aan een reis die de dichter maakte naar Mexico van oktober 1906 tot de zomer 1907. In het oorspronkelijke handschrift staat de vermelding ‘Bij Madeira’, dat ten noorden van de Canarische Eilanden ligt.
Het woord ‘hart’ komt veelvuldig voor in de bundel Experimenten, ook het synoniem gebruikte ‘ziel’ en ‘gemoed’. Het hart verlangt naar rust. Gossaert gebruikt daarvoor vooral het woord ‘vrede’ in zijn gedichten. Hij verlangt naar een aardse vrede of naar een niet-aardse vrede, zoals uitgedrukt in de woorden ‘den droom van ons leven’. Elke disharmonische ervaring doet het hart verlangen naar harmonie, een kernthema van Gossaert.
‘Het brandende wrak’ is een gedicht van de zee, die de dichter ervaart als een plaats van indrukwekkende schoonheid en een onmetelijke ruimte. Evenzeer is het met zijn ‘zwellende zeilen’ een gedicht van de wind, die een rustgevende en louterende werking heeft.
Met ‘De stervende pelgrim’ behoort ‘Het brandende wrak’ tot Gossaerts bekendste en mooiste gedichten.
____
Literatuur: J. de Gier, Stichtelijke en onstichtelijke experimenten. Een onderzoek naar Geerten Gossaerts dichterlijke ontwikkeling en de samenstelling van zijn poëziebundel, Utrecht, 1982.