de bomen zijn rood aangelopen
bladeren vallen niet
nu het nooit meer winter wordt
kruipt de kat in zijn bak
stoffig donker dicht
trekt schichtig
korrelsporen naar zijn eten
onze bak hangt boven bomen
stoffig niet meer donker dicht
sinds de zon door ozon straalt
slapen we licht
en open
de zomerslaap brengt natte dromen
ijstijd uit de diepvrieskist
mikken we betonnen kruimels
naar rode kruinen
Gemini
jaag op hazen
in een gele prairiezee
ik bouw een burcht van zand
langs oevers
van een verdwenen meer
een oor aan de grond
wacht ik op paardenhoeven
vlag op de toren raadsels
ik ga twee stap voorwaarts
een stap terug
zij
die niet van paarden houdt
weigert rood te dragen
kan niet vliegen
ik drink het bloed
van eeuwig zusterschap
onder verse vakantiepost
dat is nog niks
in avondlucht zweven
perzikbomen
een buurvrouw veegt
de dag op een hoop
de voordeur blijft dicht
of iemand anders doet open
ik ben alleen met voetstappen
van nachtdieren op het dak
dood de tijd met jou