bezet gebied
kijken we langs het spoor dat van elke bestemming
een verdwijnpunt langs een vluchtlijn maakt
kijken in de trein naar een dwarsdoorsnede
van steden die als kralen aan het spoor
worden geregen totdat de knoop compleet is
komen overal langs iets ander glas in hetzelfde beton
spiegels voor wolkenkrabbers en kranen
een enkele helikopter en een blauwdruk voor later
leven in steden gegijzeld door morgen
elke bouwgrond bezet gebied
prikkeldraad de rode lijn
lopen over ruitjespapier en rijden over
steeds nog niet gesleten asfalt
eeuwig onslijtbaar asfalt
en wij met onze benen geklemd om de rand van het perron
zoeken ons verdwijnpunt langs een vluchtlijn
en praten van bestemming
de overburen leunen
mijn studentenkamer naar binnen
elke avond iets verder voorover
het fatsoen om verrekijkers of telescopen
te gebruiken is hen vreemd
ze rennen tegen de ruiten
totdat de muren zich uitrekken
richting mijn raam
– zelfs hun kat klauwt mee –
hun ogen op groot
en een bouwlamp in de aanslag
in hun badjassen rennen ze
met hun oren hard tegen het glas gedrukt
soms rennen ze zo hard
dat ze hun gezichten pletten
en ik me afvraag of ze er blijvende schade
aan overhouden
niet lang meer
dan slaat hun adem
condens op de buitenkant
van mijn raam
ik moet gordijnen kopen
en een baksteen klaarleggen
veertig graden
de ruimte geven
en onze koorts buiten
op straat laten spelen
ons zweet tussen
de groeven van klinkers
en door blaren in het asfalt
omhoog laten komen
de straat overstromen
lantaarnpalen laten smelten
dwars over de weg alleen
de stoep begaanbaar houden
met onze ruggengraat
door drempels breken
het bestemmingsplan
laten getuigen van
de onrust in onze botten
als we onze koorts
in straten laten razen
zijn we 38, 39, 40
dichterbij de zon