Jos Versteegen (1956) studeerde Nederlands en Indonesisch in Nijmegen. Zijn gedichten zijn gepubliceerd in literaire tijdschriften als Maatstaf, De Tweede Ronde, Bzzlletin en Hollands Maandblad. Hij debuteerde in 1996 met de dichtbundel Voorgoed volmaakt, die werd genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Hij stelde enkele bloemlezingen samen, schreef een novelle in dichtvorm en zelfs een reisgids over Roemenië. In 2008 verscheen zijn nieuwe dichtbundel Slapen bij een warme man.
‘De bundel is autobiografisch. In de laatste gedichtenreeks bijvoorbeeld heb ik de tijd van mijn moeder in het verzorgingshuis gedocumenteerd. Wat er met haar gebeurde, heb ik in gedichten proberen te beschrijven. Mijn moeder ging sinds 2003 geestelijk en ook lichamelijk achteruit’, vertelt Versteegen. ‘Toen die reeks klaar was, dacht ik: mijn moeder was ooit een stoere, hardwerkende boerenvrouw. Die kant van haar leven moet ik ook in beeld brengen. Vanuit die gedachte zijn de gedichten over vroeger ontstaan. Ik was niet zozeer bezig met het beschrijven van mijn jeugd, maar meer met het beschrijven van mijn moeder zoals ik haar in mijn jeugd kende. Op die manier is de sfeer van vroeger, toen ik een kind en een puber was, bijna vanzelf in de bundel terecht gekomen.’
Foto’s in woorden
Aanvankelijk schreef Versteegen humorgedichten, maar tegenwoordig heeft hij minder trek in grapjes. ‘Het maken van een gedicht is een behoorlijke klus. Al die moeite, al die zorg die in zo’n tekst gaat zitten, wil ik besteden aan iets echts, iets ontroerends, iets dat wezenlijk met mijn leven te maken heeft’, licht hij toe. ‘Ik schrijf over onderwerpen die gevoelsmatig dichtbij liggen. De gedichten over mijn moeder zijn daar een voorbeeld van. En ik probeer visueel te schrijven. Ik wil graag dat mijn gedichten als het ware foto’s-in-woorden zijn. De lezer moet iets te zien krijgen. Verder wil ik dat mijn taal onder spanning staat, dat het niet ‘zomaar’ woorden zijn. Er moet als het ware elektriciteit in zitten, terwijl ik toch het liefst tamelijk gewone woorden gebruik. En uiteindelijk wil ik ook graag dat de lezer de emoties voelt die achter de teksten zitten.’
Versteegen heeft een voorkeur voor vormvastheid. Hij legt uit waarom: ‘Ik wil dat er muziek zit in de gedichten die ik schrijf. Het hoeven geen liedjes te zijn, maar een bepaalde muzikaliteit streef ik wel na. Ik houd van de pianowerken van Schubert en soms denk ik: zo mooi, zo gevoelig als hij componeert, zo wil ik schrijven. Om muzikaliteit te bereiken heb ik de vorm nodig. De muzikaliteit van de vorm kan de inhoud beter voor het voetlicht brengen, geloof ik. Ook kun je de vorm soms verstoren als dat vanwege de inhoud passend is. In het gedicht ‘Duizend graden’ in Slapen bij een warme man probeert mijn moeder nat geworden brieven uit Canada glad te strijken. Daar heb ik sommige regels bewust onregelmatig en hortend gemaakt, omdat het gladstrijken van die brieven niet lukt.’
Het Klokhuis
Versteegen schreef ook liedteksten voor het tv-programma Het Klokhuis: ‘Ik had ooit een paar liedteksten gemaakt en die stuurde ik op naar cabaretdeskundige Jacques Klöters. Hij liet mijn teksten zien aan Joost Prinsen. Die zag er wel wat in, belde me en vroeg me of ik op bestelling zou kunnen schrijven: "Als je de opdracht krijgt om te schrijven over een mannetje dat struikelt over een wandelstok, zou je dat dan kunnen?" Daarop heb ik volmondig ‘ja’ gezegd, hoewel ergens in mijn achterhoofd een lichtnerveuze gedachte rondspookte: ik hoop dat dat me inderdaad lukt…’ blikt hij terug. ‘Nou ja, het lukte wel en ik vond die specifieke opdrachten van Het Klokhuis meestal behoorlijk inspirerend. Het voordeel ervan is dat je het onderwerp niet meer zelf hoeft te bedenken. Je ontdekt hoe groot de vijver waaruit je poëtische thema’s kunt vissen. Toen ik bijvoorbeeld moest schrijven over röntgenstralen, acupunctuur, botsautootjes, pretparken en de bagage-afhandeling op Schiphol, vond ik dat heerlijk. Wat een schitterende onderwerpen! Ik was er zelf niet zo makkelijk op gekomen.’
Hij vertelt wat hij het mooiste vindt aan het schrijven van dergelijke liedjes: ‘Het moment dat je voelt: dit gaat lukken, nu komt er leven in de tekst – dat is bijzonder plezierig. Dat geldt voor gedichten net zo. En bij liedjes heb je ook nog de uitvoering: iemand zingt jouw tekst. Een grote beloning! Ik heb trouwens wel altijd vreemd aangekeken tegen de eerste uitvoering van een liedje. Dan zat ik te denken: is die tekst wel goed, is dit wel te begrijpen? Ik gaf mezelf cijfers, bijvoorbeeld een zeseneenhalf of een zeven min. Als zo’n Klokhuis-liedje werd herhaald, vond ik het meestal leuker en gingen mijn cijfers omhoog. Ik moest wennen aan de sfeer waarin de liedtekst terecht was gekomen. De manier van zingen, de muziek, het decor – allemaal dingen die je als schrijver niet bedenkt en die ineens worden toegevoegd aan je tekst. Natuurlijk is Het Klokhuis een professioneel programma en heb ik nooit iets te klagen gehad. Maar zoals ik al zei: ik moest vaak wennen aan al die extra’s. Mijn kind was plotseling in een nieuwe wereld beland.’
Een bepaald soort droevigheid
Ook stelde hij een aantal bloemlezingen samen, waaronder een met funeraire gedichten, samen met collega-dichter Victor Vroomkoning. ‘Zo’n boek was er nog niet en we voelden ons allebei wel thuis bij de begrafenissfeer die uit de gedichten spreekt’, legt hij uit. ‘Het is vreemd dat er met sombere teksten vaak beter te leven valt dan met opgewekte. Ik moet er niet aan denken om een bloemlezing te maken met gedichten over geluk, om maar iets te noemen. Daar zou ik van in de put raken.’ Een ander voorbeeld zijn de bloemlezingen met light verse, humorpoëzie. In de tijd dat Versteegen in de redactie zat van het literaire tijdschrift De Tweede Ronde, dat een rubriek heeft met light verse, vroeg uitgeverij Bert Bakker hem om daar een bloemlezing uit samen te stellen. Dat was begin jaren negentig. Dat project heeft zich in 2007 herhaald. Iets heel anders weer zijn de reisgidsen.
‘Als je die boeken bij elkaar legt, geloof ik niet dat er een grootste gemene deler in te ontdekken valt’, vertelt Versteegen. ‘De dichtbundels hebben wel veel gemeenschappelijk: een bepaald soort droevigheid en vervreemding, bijvoorbeeld. Maar een reisgids, nee, die heeft niets met de dichtbundels te maken. Voor mij persoonlijk natuurlijk wel. Een voorbeeld: de hoofdpersoon van het epische gedicht ‘Nachtkermis’ is in werkelijkheid een jongen die ik in Roemenië heb leren kennen en over dat land heb ik een reisgids geschreven. In mijn leven hangen die twee dingen wel samen, maar dat weet een lezer niet. Ik dacht: als ik die jongen niet kan krijgen, dan ga ik maar eens zijn land in kaart brengen.’
Helden op het platteland
Versteegen woont in het weekend in een boerderijtje op het platteland en doordeweeks in Amsterdam. In de zomer schoffelt hij op zaterdag in zijn moestuin de bietjes en de aardappelen, maar op maandag zit hij weer achter zijn bureau in Amsterdam. ‘Zo eet ik van twee walletjes’, grapt Versteegen. ‘Ik leef dus in twee werelden, terwijl ik als kind alleen maar die ene wereld van het boerenbedrijf kende.’ Hij is opgegroeid op een boerderij net buiten Helden en denkt met regelmaat terug aan die tijd, wat hem een gevoel van weemoed en heimwee bezorgt. ‘Het is droevig dat mijn jeugd voorbij is en dat ik nooit meer terug kan naar het gezin waarin ik ben opgegroeid, met een vader en een moeder die zich om je bekommeren. Ik heb in mijn gang in Amsterdam een grote, ingelijste foto hangen van mijn ouderlijk huis. Als ik daarnaar kijk, denk ik: ik kan nu zo binnenlopen, want de deur is natuurlijk niet op slot. Mijn moeder is aan het koken, mijn vader komt uit de stallen en trekt zijn overall uit, want zo meteen gaan we met het hele gezin eten. Dat zoiets nooit meer mogelijk is, ja, dat is verschrikkelijk jammer. Maar aan de andere kant komt het me als dichter goed uit dat mijn jeugd achter me ligt’, bekent Versteegen. ‘Schrijven heeft voor mij te maken met afstand nemen. Ik schrijf graag over het verleden. Door de afstand kan ik objectiever waarnemen. Nu kan ik er eindelijk iets mee op papier.’
Zo was het leven
‘Vroeger dacht ik dat het niet gunstig was om uit zo’n boerennest te komen, zo zonder boeken en verdere cultuur, maar nu zie ik de rijkdom ervan’, vervolgt hij. ‘Het huis waar ik ben geboren en waar mijn oma en opa rond 1910 kwamen wonen, mijn familie, de planten en de dieren, kortom de hele boerensfeer uit mijn jeugd: die heeft mijn gedichten sterk beïnvloed. Ik vind het een inspiratiebron. Het aardse van die wereld, daar houd ik van. Het is een aardsheid die alles met leven en dood te maken heeft. Het is geen softe, maar een harde en tegelijk liefdevolle wereld. Als kinderen konden we bijvoorbeeld de varkens best leuk vinden en goed verzorgen, maar het was tegelijkertijd normaal dat zo’n dier in november werd geslacht en dat we het in de maanden daarna op ons bordje kregen. Zo was het leven: hard en echt. Er waren geen valse illusies.’