Poëzie Kort: Somberheid troef
door Bert van Weenen
In de dikke bundel Kooi staan nieuwe gedichten en prozagedichten van de auteur van de alom geprezen bundel Schuim (2006). Bij een strofe-indeling van 4-4-3-3 zou je net als in een sonnet ergens een volta verwachten, maar bij Alfred Schaffer razen de verontrustende beelden in één flow door van regel 1 naar regel 14. Heftige poëzie is dit, waarin de lezer weinig lucht krijgt. En de vijftien prozagedichten die tussen de gewone gedichten in staan, zijn al even grimmig als hun kleinere broertjes. ‘Je maakt een vuist, je probeert een vuist te maken, alleen het resultaat telt, meer mensen stappen uit dan in: het nachttraject laat zich niets gelegen aan het toeval’, zo staat bijvoorbeeld te lezen in ‘Het wordt vast mooi als de tijd is verstreken’.
Impasse
Vertier in wissewasjes zoeken, zo blijft een mens overeind.
Toonladders oefenen. Eindeloos van iemand houden. Maar,
wat een afknapper is de mens, dweepziek, een slaaf van zijn
agenda, en zint hem iets niet, dan verbreekt hij de verbinding.
Je ruikt hoe ik bederf, ook al ben ik er niet, je ligt, zo stel ik
me voor, verrukt te staren naar een monitor, naar de eerste
bewijzen van leven op Mars, daar beweegt iets onschuldigs,
iets wat kans van slagen heeft, en zonder je blik af te wenden
grijp je mijn hand – die er niet is, druk doende dit alles alvast
neer te krabbelen, ergens waar ik pelgrimstochten onderneem
naar hooggelegen gebouwen, ver voor Christus opgeleverd.
Mijn sleepdraad is geknapt, ik krijg me niet aan land gehesen.
Als straks het stadsgeluid bezinkt, zou ik met deze nachtkijker
meer moeten zien. Voor alle zekerheid. Maar meer is er niet.
De Bezige Bij, 72 blz., € 16,50. ISBN 9789023432210