LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De muze als magneet

30 mei, 2009

Anneke Haasnoot (Den Haag, 1953) begon met schrijven rond haar dertigste. Ze schrijft poëzie, proza, columns, kinderverhalen en liedteksten. Samen met Manja Herstel vormt ze het schrijversduo Manneke Graspin, dat bijdragen levert aan het Beeldende Kunstjournaal. Onlangs schreef ze gedichten voor een expositie met het thema water en vuur, die deze zomer opent, voor het vijftigjarige Nationaal Brandweermuseum in Hellevoetsluis. 

Het lijkt alsof je voorkeur uitgaat naar het gebonden vers. Is dat zo?
Ik denk dat de verdeling tegenwoordig als volgt is: 60 procent gebonden 40 procent ongebonden. Lange tijd was ik ervan overtuigd dat ik geen vrije verzen kon schrijven. Ik benijdde de dichters die dat wel konden. Het voordeel van een gebonden vorm vind ik het houvast dat je hebt: het raam dat ‘het doek draagt, waarop je gaat schilderen’. Vooral als ik iets maak in opdracht, vind ik dat prettig werken. Inmiddels heb ik ook het vrije vers aardig onder de knie. Ook vind ik het een uitdaging een tekst in verschillende stijlen te zetten of vanuit het Engels of Duits te vertalen in het Nederlands.

Wat telt voor jou meer, het creatieve proces of het eindresultaat?

Voor mij telt het creatieve proces het meest. Dat de kroon daarop soms een goed, publicabel gedicht, verhaal, lied of column is, is mooi meegenomen. Van het scheppen op zich geniet ik intens. Dat ik tijdens het voorlezen het publiek soms een zucht kan horen slaken van ontroering of het kan horen schaterlachen, verbaast me steeds weer. Dat is een leuk extraatje dat me niet onberoerd laat natuurlijk. Het is des te meer reden om opnieuw stof te verzamelen en die te bewerken en dat altijd weer met behulp van de muze.

Wat versta jij onder jouw muze?
Voor mij heeft de muze iets goddelijks. Dat goddelijke inspireert de dichter en daarna via de dichter weer andere mensen. Socrates zei het al. De muze werkt  als een soort magneet. Uiteindelijk komt er een ‘keten van andere voorwerpen aan elkaar te hangen’. Ik krijg voor mijn gevoel inspiratie ingefluisterd. Dat kan aanvoelen alsof een dierbare overleden dichter dat doet. Maar om meer met beide benen op te grond te blijven, ook een geliefde – of het nu gaat om een kind of een volwassene – kan mij inspireren. Dat geldt ook voor historische gebeurtenissen. Ik blijf me verbazen over de woordkeus die ook hierbij niet uit mijzelf komt, maar van elders lijkt te worden ingegeven. Ooit zei een Griekse filosoof dat dichters zichzelf en hun werk vaak niet eens begrijpen. Dat vind ik een goeie.

Wie zijn je voorbeelden?
Legio. Ik kan ze niet eens allemaal noemen binnen de ruimte van dit interview. Grootste voorbeeld is als het om het gebonden vers gaat, in Nederland Jan Kal; de man die 1001 sonnetten bundelde. Zelf schreef ik ooit een Marinus-cyclus naar aanleiding van zijn Marina-sonnetten. Jan Pierre Rawie, Patty Scholten en Driek van Wissen lees ik ook graag en zo zijn er nog wel meer. Rainer Maria Rilke, Sir Walter Scott, Antjie Krog en Emily Dickinson bewonder ik ook. Andere dichters zijn Gerrit Komrij, Leo Vroman, Ingmar Heytze en Ramsey Nasr, Vrouwkje Tuinman en Hanny Michaelis. Uit de ‘oude doos’ zijn – naast vele anderen – Guido Gezelle en Jacques Perk favoriet. Met dichters-performers heb ik niet zoveel. Het helt zoveel meer over naar acteerkunst wat ze doen. Ik hoor er wel eens een die ik niet onaardig vind, maar namen moet je me (nog niet) vragen. Misschien heeft dat met een generatiekloof te maken.

Het ultieme gedicht, bestaat dat voor jou?
Het ultieme gedicht… Ik vind wel dat enkele van de honderden gedichten die ik in pakweg 25 jaar tijd schreef dat predikaat bijna of misschien wel helemaal verdienen binnen de context van mijn kunnen. Iedere dichter heeft wel een ultiem of bijna ultiem vers of meerdere ultieme gedichten geschreven denk ik. Dus het Enige, Grootste Ultieme, dat boven het werk van alles en iedereen uitsteekt, bestaat in mijn beleving niet. Maar als anderen vinden van wel, vind ik dat prima. Zelf denk ik dat juist dat gedicht niet in taal is te vatten. Dat die daar te ontoereikend voor is. Ik denk dat alleen Moeder Natuur dat declameert.

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...