Gebroken spiegels
door Ivan Sacharov
Spiegels zijn de ideale feedback-gevers. Wanneer we in een spiegel kijken zien we onszelf zoals we zijn. ZOALS we zijn, want we zijn het niet. Een spiegel vertelt ons een leugen die de waarheid spreekt.
Gedichten zijn ook leugens die de waarheid spreken, en lijken daarin op spiegels. Soms, zoals in de bundel Schemerzones van Gwy Mandelinck, een beetje op gebroken spiegels:
Dat er sterren
Dat er sterren boven ons gespijkerd staan,
dat het hamert in ons hoofd;
de wereld ons te buiten gaat alsof men
op het kookpunt van het water naar
ons fluit; wij van dorst vergaan,
dat je een hand verheft
die voor een zee van tijd het zoute
van het zoete water scheidt.
In dit gedicht, dat over een afscheid gaat, wisselen de beelden elkaar af in korte, hoekige zinnen. Precies zoals scherven naast elkaar kunnen liggen. Zelfs de discrepantie die ontstaat in een spiegelbeeld wanneer twee spiegelscherven niet helemaal goed aansluiten is in het gedicht terug te vinden: bij een hand die zich verheft denk ik aan vingers die omhoog steken, bij een hand die – als een soort dijk – het zoute van het zoete water scheidt meer aan horizontale vingers.
Mooi is wel in regel 3 beschreven hoe het bij een afscheid werkt: de wereld gaat ons – letterlijk – te buiten. De sleutelzin ‘dat je een hand verheft’ doet daarbij dan ook denken aan een hand die wuift. En die hand duidt dan tevens de grens aan tussen een zee van tijd van niet bij elkaar zijn (zout water?) en de zoete, voorbije tijd, van bij elkaar zijn.
Waar een hand al niet voor kan worden gebruikt… Maar dat brengt me toch op een puntje van kritiek: hoe kan een hand langere tijd (een zee van tijd immers) zoet en zout water van elkaar gescheiden houden? Dat beeld is niet helemaal waterdicht. Blijkbaar mag deze poëzie niet te letterlijk worden genomen. En dat is ook niet verwonderlijk natuurlijk: met een hoop scherven bij elkaar rammelt er al gauw wat. Wie van meer samenhangende teksten houdt kan beter het volgende lezen:
Wat trekt
Op welke stokroos ogen uit te
botten, hoe je aan te kijken?
Een vangnet je gezicht, trekt dicht, een draad
die faalt. Je ligt een schoot voor op je kind.
Een sparteling. Je dijen knijpen. Uit je rokken
pluist een bed. Men nestelt, schikt
de veren, kuilt zich in. Diep in de nacht
de maan die trekt: een golf van melk.
Dit is toch een fraaie beschrijving van een bevalling. Veel meer een complete spiegel dan het vorige gedicht. De eerste strofe doet zich met die stokroos op het eerste gezicht wel een beetje als een losse scherf voor, maar is bij nader inzien toch wel een heel leuke beschrijving voor iemand die ‘stokt’ in zijn gedrag, en zich geen raad weet met wat hij ziet. Hoe moet je erbij kijken als een vrouw in erbarmelijke omstandigheden bevalt? Je wilt wat doen, helpen (of zo), maar bevallen lijkt wat dat betreft een beetje op sterven: het komt er uiteindelijk op neer dat de persoon in kwestie het zelf moet doen en ondergaan.
Eigenlijk zit er bij nader inzien natuurlijk helemaal geen barst tussen de eerste strofe en de rest (dan nog eerder bij de laatste regel). Een stokroos heeft letterlijk niets met iemand die kijkt naar een bevallende vrouw te maken, maar er is ook geen sprake van een tegenstrijdigheid, zoals dat wel het geval was in het vorige gedicht; de beelden komen eenvoudigweg naast elkaar voor, zoals een appel en een peer naast elkaar kunnen liggen.
De rest van het gedicht sluit dus uitstekend bij de eerste strofe aan. Het gezicht dat ‘een vangnet’ is, vangt met alle uitdrukkingen die het laat zien tijdens de bevalling letterlijk de blikken van wie toekijkt. De mooiste zin is misschien wel ‘Je ligt een schoot voor op je kind.’, die op meerdere manieren gelezen kan worden: het kind heeft wellicht nog een stuk te gaan voor het helemaal geboren is, maar een moeder ligt ook altijd één generatie voor op haar kind.
Tot zover dit bevallen. In het algemeen bevallen mij in Schemerzones gedichten beter als de metaforen ook aan de oppervlakte (lees: in hun letterlijke betekenis) niet al te veel verschillende kanten uitwaaieren. Gedichten waarin dat wel gebeurt laten me als lezer een beetje ‘met de brokken’ zitten: scherven, die (door het intellect) wel als scherp kunnen worden ervaren, maar gevoelsmatig meer bevreemden dan aantrekken.
Rest nog te zeggen wat ik het mooiste gedicht vind. Ik heb natuurlijk verzuimd te vermelden dat de tweede helft van Schemerzones zich in Oost-Kenia (Afrika) afspeelt en als hoofdfiguren een moeder en haar kind heeft, die proberen zich in de omstandigheden daar staande te houden. Maar dat is van secundair belang voor de waardering van deze gedichten. Ik vertel het nu omdat het om het laatste gedicht in de bundel gaat. Een goede regisseur bewaart de climax tot het eind. En wat dat betreft heeft Gwy Mandelinck zijn bundel goed geregisseerd: dit is een climax, dit gedicht, hierin komt het ongewisse van een onzekere toekomst, die uiteindelijk toch zeker is, messcherp uit de verf, in een beeld dat ook ons een spiegel voorhoudt:
Underground
Waar je loopt geschuif van
wervels niet meer passend
in elkaar; opzij een schedelscherf
geborsteld door de wind. Je kind
geblinddoekt met je hand, het rukt
zich los, rolt door het zand gezeefd
als beendermeel, trekt voor de slaap
dat nachtkleed aan.
Dit gedicht is vooral zo goed, omdat de voor ons bizarre, maar toch herkenbare situatie die erin wordt beschreven kan worden opgevat als een metafoor voor iets groters, waarmee het plaatselijke wordt overstegen. Naast een indruk van de noodsituatie in Kenia, spiegelt het ook het hele leven: welke moeder wil haar kind niet beschermen, al of niet om te voorkomen dat het iets verschrikkelijks kan zien? Welk kind rukt zich op den duur niet los van zijn moeder? En rollen we niet allemaal door het zand van het leven, om tenslotte dat nachtkleed aan te trekken…