dordrecht
vroeger vond ik dat een geheimzinnige stad 
met het r.k ziekenhuis en poorten eromheen 
waar ik met moeder en de pont aankwam 
vanuit zwijndrecht als ik ziek was aan mijn oren 
ik fietste in die tijd ook wel eens naar r.c.d 
met mijn voetbalvriendjes van vv. zwijndrecht d3 
en meerdere malen naar dfc waar we tot de c1 
kansloos van de mat werden getikt 
als puber leerde ik flipperen als tommy 
in de muizenval drinken in het dolhuys 
en geniepig klaverjassen in vissers 
zaken die ik nog steeds goed beheers 
later ging ik er ook maar wonen en leerde 
de muzikanten en de geveltjes kennen 
en hoe mooi die geveltjes ook zijn 
je hebt er ’s nachts niks aan 
maar het is al snel boeiender dan zwijndrecht 
waar nu alleen nog mijn vergeetachtige moeder 
rondloopt tussen de vergetenen en verder 
de school staat daar niet meer, niet het huis 
niet meer de ruimte achter de perenbomen 
de tuinderijen langs de rotterdamseweg 
ik heb er weinig meer van zwijndrecht te vinden 
in dordt ligt altijd nog te wachten 
in van alles ben ik inmiddels opgenomen 
als een fragment in haar legpuzzel 
van monumenten, water en sfeer 
het is de sfeer die bij mijn lopen past 
en het licht dat hier schijnt blijkt anders 
maar dat zag ik ook pas na vele schoenen
goed kijken is lang stilstaan
hoe dordt je ook stilzet in de tijd 
het blijft wiebelen tussen stad en dorp 
net iets te iel voor rock-‘n-roll 
dit eiland is tokkeltje blues door klassiek 
met een gezicht veel knapper dan zijn volk 
het volk dat verknocht is aan het hof 
waar holland werd geboren, aan scheffer 
en de grote kerk met zijn scheve nek 
en zo werd ik ook dordts volk 
een beetje verkneukeld kan ik er thuiskomen
wetend dat het er weer hetzelfde werd 
na een stedentrip of een wereldreis 
is het de kunst de voorstraat-kitsch te mijden 
een lichtvoetig laveren te verkiezen 
vanaf de grote kerk de nieuwe haven 
van de hondjes en de jachten volgen 
de kuipershaven door
de damiatenbrug voorbij 
een bankje pikken om twee uur ’s nachts, 
op de gevoelige plek 
waar dordt de blues herbergt 
in slome duwbak op rood kadelicht 
witte plukken nachtmeeuw 
bij wonderwolken op drie rauwe rivier 
is er altijd wel een solo bij bankje vier 
over soms gelukkig in het grote niets 
als sterren in het groothoofd wateren 
kunstenmakers
mijn eerste wannabe-meester was de 
che-guevara -look-a-like kunstschilder 
die zich begin jaren negentig 
door de bulgaarse maffia een raambruidje 
plus drugssmokkelroute in zijn maag liet splitsen 
hij stierf als een rugloze mug 
in zijn eigen jeroen bosch-schilderij 
ik ontmoette de collega-dichter 
met het absolute zwart in zijn ogen 
zijn favoriete boek was de wolk in broek
van Majakovski met de M van
mysterieus uit het alfabet van morfine
er is nog immer de collega-dichter 
die spermavlekken op zijn wiebelend voordraagpapier 
wegmoffelt met kruidenbotersmoezen 
de dichter die de ene na de andere slam wint 
slam betekent een wedstrijdje 
matige poëzie voordragen voor juryleden 
die naar biefstuk ruiken 
er was de sloveense straatclown 
die workshops hoge fietsen bouwen gaf 
in mistige kraakpanden 
die met een éénsnarig instrument 
het trillingsgetal van de maan wilde kopiëren 
en met een hagelnieuw kunstgebit 
in een katachtige tumor verdween 
er was de stadsdichter met de hoepelrug
die al het onheil en gepeupel overleefde
tot een kleine foute diagnose
zijn favoriete zinnen staan
boven briefhoofden op vuilnisauto’s en in tunnels
er is nog immer de slissende college-dichteres 
met de grote oren en assepoestergedachten 
die tegenwoordig ieder gedicht begint met er was 
er was een man op het dak 
er was een dakpan in haar gleuf 
er zat een dakpan in haar gleuf klem 
en er kwam dan een hele gedachte omheen 
en er was dan- dat haar zoveelste vriend 
haar nog zo gewaarschuwd had 
voor het woord dakpan
en dat zij oester had verstaan 
en dat was dan leuk om op te schrijven 
dat het echt niet over haar mossel ging 
maar om de gedachte van de oester 
en dat haar zoveelste vriend dan zei: 
ja zo kun je wel alles leuk maken, 
je pakt een lelijke kerk 
je pist er tegenaan, 
hopt weg met een skippybal, 
je laat het filmen door een meisje
met het syndroom van down, 
je laat er een autist muziek bij maken, 
je noemt je film oestrogeennn
en je schrijft daar weer een wazig gedicht over 
er was de new-age heks met de kerngezonde mossel 
die mij vertelde dat ik een geboren performer was 
en dat ik in een kanarie-geel maat-pak 
overal mee weg kan komen
er was de twee meter lange dichteres 
met vliegende-schotel-ogen en ooievaars-poten 
die mij vertelde dat ik een geboren minnaar was 
en dat ik ook in een groene string 
overal mee weg kan komen
er was de oldskool poetryslammer die jezus herontdekte
er was de snuivende dichter met de sportbakfiets
er was de boerendichter die de regen aantrok
er was de duitse nicht met 
droge kamelen in zijn verlopen paspoortgezicht 
er was de nachtman die jazz at die jazz had 
die jazz las die jazz was die jazz schreef die jazz bleef
er was de manke woorddanser 
met de alliteratiemitralleur
er was de dichteres met de tele-tubbie-poezie 
er was de dichter die leder was of was hij skai!?
er was de pijprokende dichter met 94 versies 
van het lingo-gedicht w-o-o-r-d /woord/
er was en waren er meer en meer als er was
wiebelend op het woordenkoord 
ik snurkte ellen ten damme ooit eens uit een hotelbed 
maar waar en hoe en met wie ik dan ook sliep 
en hoeveel kunst mij dan ook schiep 
vooral dichters verbaasden mij ooit met hun portret 
alt
sinds mijn moeder over een altzheimer beschikt
draagt ze voortdurend korte gedichten voor
in de steriele gangen van het verzorgingstehuis
en zij draagt wel altijd nieuw werk voor uit haar hoofd
maar moeder kent een ondankbaar publiek
de buren schudden voornamelijk hoofden
in de iets te vriendelijk gekleurde huiskamer
de buurman die vroeger de slager was
is nu 60 kilo ribkarbonade naast het reuzenaquarium 
ene zuster zet nog eens een andré van duin 
daarna zet andere zuster altijd andré sonneveld 
de verwarming staat op zomers, op dertig
de slager zal nooit meer een onsje meer zijn
er zijn mensen die de koran 
uit het hoofd kennen ook al zijn ze dement
er zijn mensen die ac/dc zien
als hun grootste hersenput 
stel je voor, de hersenen als put
een galmbak met kilometers stroomkabels
tussen zielvezeltjes in een sponsachtig lichaam
dat hele dagen vragen oproept
het is een dansende emmer eigenlijk 
een mensenhoofd is lastig gevuld
wie het minste morst heeft de meeste inhoud
zeven miljard dansende emmers
één op zeven is zondagskind
en dan zijn er nog de mannen met kruizenmutsen 
die met opgetrokken jurken en pornografisch bestuurbare vingers in smoezelige biechtrooms
zoemende vette hommels met hun vette poten 
in vette aarzen van vette boterbloemen vet 
en plastic dag-pauw-oog-vlinders aan de muur
van het quick fit bedrijfs restaurant -vet-
maar het leven is de poster boven je bed
een poster van michael jackson 
boven het bed van Benno. L
en peter is niet vet 
en tevreden met de zon
hij ziet de sterren juichen 
in een grote magietron
peter heeft een poster 
van een meerkoet boven zijn bed
and bambi @ peter’s 
screensaver is still alive! 
en het is toch zomaar zendag vandaag
michael jackson is alweer dood
en allah zegt: calimero is groot
en james brown zei:
ac/dc is zo geil als je het zingt in je blootje 
er zijn mensen die zich vrijwillig laten koeioneren 
omdat het veiliger is om als slachtoffer te leven 
omdat een beetje aandacht nu eenmaal
de mensen bevestigt in hun bestaan
moeder moest niks van ac/dc
moeder was altijd gek van schlagers
en nu zit ze weer bij het reuzenaquarium
magistrale gedichten voor te dragen
niemand smijt hier tomaten 
iemand gooit er een kwartje in
die buurman die vroeger tuinder was brabbelt
schei nou eens uit met dat gebit mens!
schei nou eens uit met dat gebit
en wat denkt u verder buurman?
gaat u vandaag nog de wc mishandelen
wie maakt die krassen in de blauwe lucht
ja die foto dat ben ik ook moeder
kom nou maar hier met dat gebit 
andré sonneveld komt zodadelijk weer zingen 
en dan woont het dorp weer in je huis
daar zitten drie kinderen uit je klas
alle ruiten ruiken hier naar unox
dus we zijn er nog moeder, nog thuis, moeder
we zijn nog thuis
Uit: Zendag, 2009, Uitgeverij De Contrabas
NB: Het gedicht ‘alt’ is een slamversie van het oorspronkelijke gedicht ‘vergeten’ uit de bundel Zendag 

