Pannenkoekenhuis
wij waren stroopkinderen
soms dropen we van tafel
zomaar vlekkend op de grond
vloekend
naast de lege fles
zei moeder dan
dat vader net zijn achtste dood
was gestorven
zijn klompen bij het vuur
en wij -niet beter-
wetend
zwegen
Over vogelvraat en steenvissen
de dag waarop mijn vader stierf
zei hij dat het huis zou zinken
dat er steenvissen in de muren zwommen
met wie je niet kon praten
omdat het lege bellen waren
achter glasvezelbehang
het was de dag ervoor
dat mijn moeder weigerde
de ramen te sluiten
er vogels aan de muren vraten
en ik plavuizen legde
in de gang
Tuinkerskinderen
onze moeder leefde vroeger
en bewaarde aardkorst
in een doosje
als ze het deksel opendeed
kroop er een lichaamslijn
als slingertouw omhoog
soms zagen wij er handen aan
of uitgevouwen borsten
die knipte ze dan af
en zei dat iets overbodig kon zijn
wij leefden later in de bossen
en droegen onze kleren
binnenstebuiten